Op een middag eind jaren negentig krijg ik bezoek van een gereformeerde topman van het Samen op Weg-diaconaat. Zending, (wereld)diaconaat en oecumene van de Samen op Wegkerken zullen bestuurlijk gaan samenwerken in een generale Raad MDO (er zijn in totaal drie van deze Generale Raden gepland). De oude bestuursorganen (de Raad voor de zending, de Generale Diaconale Raad en de gereformeerde en lutherse organen op deze terreinen) zullen verdwijnen. Het is de bedoeling dat de nieuwe gezamenlijke werkorganisaties in een nieuw dienstencentrum in Utrecht zullen gaan werken; het voormalige militaire ziekenhuis zal aangekocht worden. De nieuwe werkorganisatie wordt vanuit een kantoorpand in Driebergen voorbereid, los van de bestaande kantoren. Het is de bedoeling dat ik voorzitter van de Generale Raad MDO word. Als nieuwe voorzitter moet ik goed kunnen laveren tussen de diverse belangen en geldstromen. Diaconaal geld mag bijvoorbeeld niet ontkleurd worden door het voor andere doeleinden in te zetten. Ik vertegenwoordig als voorzitter van de gereformeerde deputaten voor oecumene geen machtsfactor met grote financiële belangen en zou uitstekend samenbindend kunnen werken. We overleggen thuis even en ik accepteer. Tineke heeft mij een keer gevraagd wat ik met al dat synodewerk zou willen bereiken en ik heb geantwoord: het slagen van het Samen op Weg-proces. Ik ben een heel eind van de exclusiviteit van mijn vroegere vrijgemaakte wortels verwijderd geraakt.
Langzaam maar zeker krijgt de nieuwe werkorganisatie gestalte. Het is bijna de enige manier om het Samen op Weg-proces vooruit te helpen. De triosynode en de moderamina zitten gegijzeld in de tijdrovende kerkordediscussies. Deze beker moet uit angst voor vormfouten en latere juridische procedures helemaal leeg gedronken worden. Al gauw weten de collega’s in de nieuwe werkorganisatie niet meer uit welk kerkelijk kantoor zij oorspronkelijk vandaan komen; er ontstaat een nieuw wij-gevoel. Ze wíllen het ook niet meer weten. Samen op Weg is onomkeerbaar. Daarmee neemt de werkorganisatie een door synodebesluiten zelf ondersteunde voorsprong op de triosynode en de moderamina. Het nieuwe Dienstencentrum in Utrecht wordt geopend en in bezit genomen. Toegestroomde synodeleden mogen vanuit een tent toekijken. Niet erg handig: de dienstenorganisatie krijgt een image van vooroplopen en domineren, en het nieuwe dienstencentrum krijgt de betiteling van “dat grote (en dure!) gebouw in Utrecht”.
Ineens blijkt dat de Utrechtse financiën niet op orde zijn. Het lek zit bij de hervormde Generale Financiële Raad en zijn functionarissen, die hun zaken niet goed voor elkaar hebben. Er dreigt een miljoenentekort. MDO heeft met bestemmingsgelden te maken en het lek zit daar niet. Toch overweeg ik even om op te stappen als bestuurder. Ik loop alle papieren en verslagen nog eens door. Vanwege een half jaar ziekteverlof – sinds 3 januari 2001 ben ik hartpatiënt – ben ik niet bij de beslissende vergaderingen en bijeenkomsten geweest. Ik kon niet op de hoogte zijn en kan ook volgens anderen met een gerust geweten aanblijven. De bestaande directie van de dienstenorganisatie moet plaats maken voor een interim-directeur, die de financiën met forse ingrepen weer in het spoor krijgt.
Mijn hartaanval is werk-gerelateerd. Ik heb te maken met een onberekenbare nieuwe collega die zich niet aan afspraken en procedures houdt en op olifantspoten door zijn wijk gaat. De een na de ander zoekt kerkelijk onderdak in mijn wijk en wil mij voortaan als hun predikant. Ik meld dat keurig bij hem en bij de kerkenraad maar het leidt niet tot verandering van gedrag. Op de preekstoel doet hij het prima en in gezelschap is hij de charme in persoon, zolang hij solo alleen op het podium staat. Achter de schermen veeg ik teveel op met stoffer en blik en dek ik teveel toe. De kerkenraad zit immers niet op een conflict te wachten en zwijgt. Ineens krijg ik zelfs in het ziekenhuis reacties van collega’s uit het hele land die het probleem zagen aankomen omdat mijn collega overal met ruzie blijkt te zijn vertrokken. Hoe dan ook: ik ben er een half jaar uit (je hart zit vaak tussen je oren), wandel, fiets en studeer. Geen theologie, maar een nieuwe liefde: geschiedenis. Het moet maar even niet over God gaan, al wordt Hij in lieve mensen om ons heen en in de stapels brieven en kaarten even zichtbaar. Anders dan mijn collega kan God het wel hebben als het even niet over Hem gaat.
Ik knap gelukkig weer op en ga met vreugde aan het werk. Weer gaat ’s avonds laat de telefoon. Het is een van mijn oude collega’s uit het procinciale deputaatschap Dienstverlening. Hij is naar de nieuwe dienstenorganisatie in Utrecht is overgegaan. Men is daar op zoek naar een predikant als adjunct-directeur van de dienstenorganisatie. Deze zal moeten letten op het kerkelijke en inhoudelijke karakter van de dienstenorganisatie en zal het moderamen adviseren op oecumenisch gebied. De functie zou mij op het lijf geschreven zijn. Mag de collega mijn naam noemen? Waarom niet, zeggen wij thuis tegen elkaar. Een poosje later belt een lid van het bestuur van de dienstenorganisatie. Het wordt van twee kanten serieuzer. Ook de interim-directeur ziet de samenwerking met mij wel zitten. Ik doe een assessment bij een bureau in Zeist. Een van de tests is het prioriteren van e-mail. Ik vis een bericht van mijn secretaresse uit de stapel en leg die bovenop als eerste prioriteit. Gevraagd naar het waarom, zeg ik: als zij vast komt te zitten kan zij mij niet helpen om de mailbox voor te sorteren. Het blijkt een spijker op de kop te zijn. Ook de rest van het assessment (reorganisatie van een bedrijf en een slecht-nieuws-gesprek met een medewerker die vrouweljjke collega’s seksueel lastig valt) verloopt naar tevredenheid. Ik vertel er in Zeist wel bij dat ik stijf sta van de prednison: was van vakantie in Frankrijk teruggekomen met een forse longontsteking. En kwaad dat de huisarts was..! Tegen al te bezorgde mensen in mijn omgeving zeg ik dat mijn kransslagaders kort geleden gecontroleerd zijn – en hoe is het eigenlijk met (die van) jou?
Ik mag op kennismakingsbezoek bij de Ondernemingsraad en bij het triomoderamen. Zij zijn er niet van op de hoogte dat ik de beoogde kandidaat ben. Kennismaking is eigenlijk nauwelijks nodig: het wordt een blij weerzien. De benoeming zal per 1 januari 2003 ingaan. Om Haren te helpen, zal ik nog een half jaar daar op het preekrooster blijven staan. Voor de huur van de pastorie zullen we voorlopig een marktconform bedrag betalen totdat we naar het midden van het land verhuizen. Een elegante scheiding met wederzijdse instemming – totdat mijn collega tierend door Haren roept dat hij er niet over piekert om “een deserteur te vervangen” en zelfs mijn toekomstige directeur informeert wat voor minderwaardig mens ik ben. Jaren na ons vertrek komt hij in conflict met de kerkenraad. De kerkvisitatoren komen er aan te pas. Mijn collega mag niet na zijn emeritaat aanblijven en moet vertrekken. Wij krijgen ineens de bloemen van de kerk nu zo duidelijk is geworden wat wij al die jaren opgevangen hebben. Maar wij kijken met plezier op Haren terug omdat we in Leusden inmiddels een nieuwe start hebben gemaakt. Kerkelijk beginnen we met een schone lei. Vraagt de (van huis uit hervormde) ouderling bij het welkomstbezoek of wij ook ergens kerkelijk actief zijn geweest… Wij schieten verschrikkelijk in de lach. Inderdaad een frisse start zonder erfelijk belast te zijn. We voelen ons al gauw in Leusden thuis.