Vrijdagavond in Haren is de catechisatie-avond voor de oudste groep: vaak jongeren die elders wonen en studeren en in het weekend thuiskomen in Haren. Nog even een snelle warme hap bij “restaurant Mama” en dan met zijn allen naar de dominee. We doen dat een keer in de twee weken en dan anderhalf uur. Ze weten wat er die avond op het programma staat: de ontknoping van het boek Job. We hebben het op hun verzoek gehad over de vraag naar het waarom van het lijden en alle redeneringen die daarbij komen kijken. We hebben met elkaar gedeelten uit het boek Job gelezen. Vanavond de conclusie, de ontknoping – voor zover mogelijk.
Onderweg in catecheseland heb ik gemerkt dat een groot deel van deze jong volwassenen nog nooit op een kerkhof is geweest. En dat terwijl ik zelf volgens de beheerder van de begraafplaats daar zowat kan kamperen. Ik heb in de wijk nogal wat mensen op leeftijd en er overlijden regelmatig gemeenteleden. Soms twee uitvaarten op één dag. De beheerder van de begraafplaats is niet zo kerks maar wel bijbels: “bent u daar al weer, dominee? Laten we hier twee tenten opslaan, voor u een en voor mij een”.
En daarom begin ik deze catechisatie-avond op een aparte manier: met een casus. En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven. De familie komt bij elkaar om de uitvaart te bespreken. De rouwkaarten en de advertentie moeten eerst. De uitvaartleider heeft het modellenboek met de geschikte teksten op tafel gelegd. Tante Brechtje uit Dodewaard is ook aanwezig. De catechisanten genieten al. Het grootste deel van hen heeft nog nooit met een uitvaart te maken gehad, maar tante Brechtje kennen ze allemaal. Zij is wereldkampioen in het maken van domme opmerkingen (daarvoor heb ik haar ooit ook uitgevonden, bedacht of verzonnen).
Tante Brechtje komt er tijdens die familie-avond ook meteen in. Volgens haar moet de rouwkaart beginnen met de woorden: na een lang en geduldig gedragen lijden (want dat had ook boven de advertentie van oom Zeeger gestaan). Mevrouw Job ontploft zowat. Job was misschien wel een beetje geduldig, maar zij niet – en Job was haar veel te gedwee. De kinderen van Job herkennen hun vader ook niet in het cliché dat tante Brechtje ingekopt heeft en ze koppen het er meteen ook weer uit. Ze willen iets persoonlijks. Ze beginnen verhalen te vertellen, ieder met een eigen kijk op haar of zijn vader. Heel het verhaal van Job komt terug. Ze spreken elkaar tegen. Ze maken (bijna) ruzie – zo verlopen de meeste familiebijeenkomsten waar ik bij ben als het over een uitvaart gaat. Plus en min komt boven, wat meeviel en wat tegenviel, het beste en het slechtste. De catechisanten springen er ook in. De dood is immers de ontknoping van het leven. De verhalen en de tegenspraak horen daar bij. Groningers laten niet gemakkelijk het achterste van hun tong zien. Maar wat je niet goed begraaft (of cremeert), gaat later spoken. Die verhalen kennen de catechisanten van thuis. Ze komen los, krijgen er schik in.
Wat is de balans van het leven van Job? Hij kreeg twee maal zoveel have en goed terug als hij verloren had. Helemaal volgens de regels van die tijd voor schadevergoeding. Had God dan heel misschien toch iets goed te maken? Job en zijn vrouw kregen wéér tien kinderen, en de dochters waren volgens het spiegeltje aan de wand de mooiste van het land. Maar de foto’s van de aan het begin van het verhaal overleden tien kinderen stonden breeduit op de schoorsteenmantel. Daar zorgde mevrouw Job wel voor. Ik breng die avond als ervaringsdeskundige in dat een kind nooit door een ander kind te vervangen is. Als men dat wél probeert, ontstaat er een streekroman…
Zo maken we die avond aan de hand van die rouwadvertentie de balans op van het leven van Job. Alles komt weer langs. De vraag of Job herroepen heeft. Volgens mij niet (en volgens de NBV21 ook niet, al gaat die verandering wel met gierende banden door de bocht; maar als er één vertaling over de dam is, volgen er meer). De vraag naar God komt ook weer langs (de catechisanten en ik hebben afgesproken dat àlle vragen mogen). Waarom geeft God wel aan de vrienden van Job te kennen dat Job met al zijn klachten en verwijten recht en juist over Hem gesproken heeft – maar niet aan Job zélf? Durft God dat om zo te zeggen niet aan uit vrees dat Hij dan tegenover Job het onderspit zal delven? Wat macht en spierballen betreft, wint God het natuurlijk altijd van Job. Als een méns uit een storm probeert te spreken, klinkt dat belachelijk; een mens overschreeuwt zichzelf dan. Maar is – in alle eerbied – God niet bezig Job te overschreeuwen? Zijn macht stond immers niet ter discussie, zijn rechtvaardigheid wél. Maar daar spreekt God tegenover Job niet over.
Het is en blijft een vreemd toneel: een soort hemelse borreltafel waaraan God en wat later zijn grootste tegenstander wordt (satan wordt duivels) als twee beschaafde heren op leeftijd een weddenschap sluiten over Job. Een hemels/hels experiment. Had Job niet iets beters verdiend of mogen verwachten? Maar als mens heb je weinig in te brengen tegen de poetsen die het leven je bakt of de streken die het met je uithaalt. Heeft God wat zijn kracht betreft van Job verloren en heeft Job moreel van God gewonnen? Is deze God nog te vertrouwen of is daar een ander Bijbelboek voor nodig: na Job komen in de Bijbel de Psalmen, en in de verte nog een Nieuw Testament…
Even weg uit die catechisatie-avond. Met deze herziene (vertaling van) Job trekken we dus wel een blik wormen open. Maar die wormen zaten altijd al in het verhaal, al bleven ze in de bestaande vertalingen netjes ingeblikt. Het is een avontuur om het nu maar eens met deze herziene Job te proberen. De ontknoping gaat niet van “eind goed, al goed”. Niet alles komt op zijn pootjes terecht. De gaten blijven. Ze leven nog niet lang en gelukkig. Sprookjes bestaan wel, maar niet in de Bijbel. Er staat dan ook niet dat Job oud en verzadigd van het goede stierf; we zitten nog niet in de Psalmen. Job sterft, oud en verzadigd van het leven. Job maakt aan het einde van zijn leven geen balans op met een plus, een happy end. Niet alles is immers goed gekomen. Nooit zal hij zijn pijn, zijn verlies, vergeten. De littekens zitten er nog. Nooit zal hij zijn vragen vergeten, al doet hij er nu meestal het zwijgen toe. Hij wil het er niet meer eindeloos over hebben: je kunt ook te lang ergens op doorgaan en jezelf tot slechts een slachtoffer programmeren. Aan het einde van zijn leven is hij er zat van, heeft hij er genoeg van. Het is mooi geweest en verdrietig geweest en het heeft nu lang genoeg geduurd. De accu is leeg. Job wil rust en die krijgt hij ook.
Terug naar Haren. Mijn stagiaire (die later een verdienstelijke predikant en voorzitter van het CDA zal worden) snapt er niets van, als we na afloop even evalueren. “Je doet volgens de handboeken alles helemaal fout – maar het loopt als een tierelier”. Ik vat dat maar op als een groot compliment. Want Job past in geen enkel handboek.
We zijn er goed uitgekomen, uit de rouwbrief en de advertentie. “Rust zacht” vonden we niet zo goed bij Job passen. Hij kreeg die avond van ons een kort, krachtig en Gronings grafschrift mee: ’t Was goed zo. In het noorden snappen ze dat. In Dodewaard is misschien nog enig zendingswerk nodig…
Geweldig dit!!!! Had ik maar bij jou op cat. gezeten!
LikeLike