Naar aanleiding van Jon Grams, Ripple: An Investigation of the World’s Most Advanced High-Yield Thermonuclear Weapon Design, in: Journal of Cold War Studies, Vol. 23, No. 2 (Spring 2021), pp. 133-161.
Nee: de titel van dit artikel spreekt mij als (weder)geboren alfa-mens niet aan. Ik ben meer van de woorden dan van de wiskundige formules. Maar je moet ook wel eens over je grenzen heen lezen: wie alleen volgens de eigen belangstelling leest, doet weinig nieuwe kennis op. Dan is er ook nog een “calvinistisch” argument: zónde (van het geld) als je een tijdschrift waarop je een abonnement hebt genomen niet grondig doorbladert. Zuchtend begin ik dus te lezen. In mijn hoofd loopt een permanent vertaalmachientje mee. Zit er een verhaal in voor een breder publiek? En kan ik dat vertolken?
In het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw liepen de Amerikaanse nucleaire koks tegen een aantal problemen in hun keuken op:
- Langzame bommenwerpers werden vervangen door snelle en moeilijk te onderscheppen intercontinentale raketten. Het laadvermogen van zo’n raket is echter veel kleiner dan dat van een bommenwerper. Hoeveel kiloton kun je maximaal uit een minimaal aantal kilo’s halen? Een waterstofbom zou eigenlijk niet meer moeten wegen dan 2700 kilo. En ook het formaat van een waterstofbom zou handzamer moeten wezen.
- Een waterstofbom werkt volgens het principe van kernfusie en is op zichzelf “schoon”, maar moet met een gewone vervuilende atoombom tot ontploffing worden gebracht. Straling en radioactieve neerslag zijn de ongewenste neveneffecten.
- De Sovjet-Unie maakte vorderingen op het gebied van de raketafweersystemen. Dat betekende dat de VS-raketten behalve een kernkop ook lokaasprojectielen moest meevoeren. Dat kostte weer extra gewicht: minder kiloton per kilo.
- Dat probleem was te omzeilen door de waterstofbom op zeer grote hoogte (50.000 voet, zo’n 17 km) tot ontploffing te brengen. Om dan toch nog schade aan het aardoppervlak toe te brengen, was minimaal een kaliber van 35 megaton nodig. Maar dat woog weer het een en ander extra. En president Eisenhower had een (ongeschreven) bovengrens vastgesteld van 15 megaton (naar aanleiding van de grootste kernproef die de VS ooit genomen had).
Er ontstond dus behoefte aan een lichtgewicht mini-waterstofbom van groot kaliber die volgens een schoon proces kon ontploffen. Een nieuw, uitgekookt recept – ondanks het conservatisme van de meeste koks met grote namen die vast wilden houden aan beproefde concepten en recepten. Een vliegtuig bleef een vliegtuig en je kon dat net zo min opnieuw uitvinden als het wiel.
Als je een waterstofbom kon ontsteken zonder een atoombom te gebruiken, zou dat gewicht en onderdelen schelen. Less is more, ook toen al. Je had dan ook een “schone” waterstofbom en dat was van belang vanwege het groeiende verzet tegen kernproeven in de atmosfeer. Het leek theoretisch mogelijk om een waterstofbom te laten ontploffen door een serie snel op elkaar volgende pulsen van een laserstraal (Ripple-effect). Toevallig viel er een gat in de geplande Dominic-serie van kernproeven (ten zuidwesten van Hawaii). In allerijl werd een proefexemplaar van de nieuwe bom in elkaar gezet en op 11 juli 1962 volgde een geslaagde kernproef: 3,5 megaton met een gewicht van 4156 kilogram. Ongekende cijfers, die veel beloofden. Men was op de goede weg. Een tweede kernproef mislukte. Eind oktober 1962 volgde het klapstuk: een bom van 3238 kilo die 10 megaton omzette. Deze bom was voor 99,9 procent “schoon”: er waren geen vervuilende neveneffecten meer.
Het ging natuurlijk om veelbelovende prototypes, nog niet om kant- en klare wapens. Daarvoor zouden nog heel wat nieuwe kernproeven nodig zijn. Maar de politiek gooide roet in het eten: in augustus 1963 ondertekenden het Verenigd Koninkrijk, de Sovjet-Unie en de VS het verdrag tegen kernproeven in de atmosfeer. Met dit verdrag verdween het verlangen naar “schone” kernwapens uit de publieke belangstelling. Men had geen last meer van vervuiling, en bij ondergrondse kernproeven bleef de vervuiling ook ondergronds. De nieuwe bom was wel lichter, maar nog veel te groot van omvang. Maar president Kennedy hield het nemen van nieuwe kernproeven tegen. Het probleem van de raketafweer kon worden opgelost door per raket meerdere onafhankelijk van elkaar te richten kernkoppen mee te voeren (MIRV-techniek). De afweer zou daardoor overweldigd worden. De nieuwe bom zou volgens auteur Grams nog wel gebruikt kunnen worden om uit de ruimte aanstormende asteroïden van de aarde weg te duwen: een schone bom voor een vreedzaam gebruik. Maar op de begane grond bleven wij overgeleverd aan de klassieke vervuilende waterstofbom.
Een merkwaardige kronkel in de geschiedenis: het verlangen naar een schone en kernwapenvrije atmosfeer maakte een einde aan het ontwikkelen van een “schone” bom. Als men dát geweten had… Maar men wist het niet, want de nucleaire keuken was geen publieke zaak en wat daar uitgekookt werd, moest streng geheim blijven. Nu pas worden de geheimen bij stukjes en beetjes blootgelegd. Dit artikel is er een voorbeeld van. Er zat inderdaad een (ietwat ironisch) verhaal in. Helaas wordt de vraag niet gesteld of wij wel zo’n keuken in huis moeten willen hebben…