Zonder Gorbatsjov zou de Koude Oorlog niet beëindigd zijn. Hij deed dat echter niet eigenhandig en ook niet aan de hand van een vooraf vastgesteld plan. Het was nooit zijn bedoeling dat het communisme in het Oostblok zou instorten of dat de Sovjet-Unie van het wereldtoneel zou verdwijnen. Hij bracht echter krachten op gang die velen in Oost- en in West-Europa volledig verrasten en die niet meer te beheersen waren.
Het was een fundamentele verandering in het beleid van de Sovjet-Unie. In 1987 had Gorbatsjov nog in zijn boek over Perestroika geschreven dat socialistische staten niet alleen hun eigen belang maar ook dat van het wereldwijde socialisme moesten dienen. Deze taal herinnerde aan de Brezjnev-doctrine, die ingrijpen van buiten af ter bescherming van de socialistische belangen rechtvaardigde. In 1988 veranderde Gorbatsjov echter duidelijk van koers. Hij had zijn positie tegenover de hardliners in Moskou geconsolideerd. Economische hervormingen vereisten ook politieke hervormingen. De financiële en militaire verplichtingen tegenover de Oostbloklanden drukten zwaar op de Sovjet-Unie. Gorbatsjov hoopte dat de verbetering van de relaties tussen Oost en West een kans bood op een ander beleid ten aanzien van Oost-Europa, zonder dat de vitale belangen van de Sovjet-Unie in gevaar zouden komen. Het INF-verdrag was eind 1987 getekend. De staten van Oost-Europa waren nu niet meer nodig als bufferzone tegen agressie van het Westen. Op 19 maart 1988 verklaarden de Sovjet-Unie en Joegoslavië gezamenlijk (Gorbatsjov was daar op bezoek) dat de principes van gelijkheid en niet-inmenging onvoorwaardelijk gerespecteerd dienden te worden. De communistische partijen en landen hadden ieder het recht om zelf het pad van hun ontwikkeling te bepalen. In de Sovjetpers verschenen oproepen om de Stalinistische gelijkschakeling van het Oostblok onder de hegemonie van Moskou als achterhaald te beschouwen. Eind juni 1988 verklaarde Gorbatsjov tijdens een partijconferentie dat het van buiten opleggen van sociaal en politiek beleid, zeker met gebruik van militaire middelen, verleden tijd was.
Gorbatsjov zag zijn eigen rol niet meer als die van een leenheer tegenover leenmannen, maar als begeleider van de Oostbloklanden naar verandering. De toon van zijn gesprekken met vertegenwoordigers van deze landen veranderde in de richting van gelijkwaardigheid – als deze leiders tenminste niet hardnekkig waren. Maar er moest wèl iets gebeuren. Moskou subsidieerde de bondgenoten in Oost-Europa met gas en olie tegen lage prijzen, en kreeg daarvoor goederen van mindere kwaliteit terug. De kwaliteitsproducten uit de landen van het Oostblok bleven immers voor het Westen bestemd als aflossing voor de gigantische schulden die deze landen daar gemaakt hadden. Ook intern was het economische systeem van de Sovjet-Unie structureel fout: in de planeconomie werden goederen geproduceerd die niemand wilde afnemen en de landbouw was niet in staat om de eigen bevolking van voldoende voedsel te voorzien. Niet de uitgaven voor defensie waren het probleem voor de Sovjet-economie, maar het chronisch gebrek aan technologie en aan productiviteit. Het economische systeem zelf hield hervormingen tegen. Niet alleen maar economische, maar ook politieke hervormingen waren nodig; in de Sovjet-Unie én in de landen van het Oostblok. De formele socialistische gemeenschap waarin men elkaar gegijzeld hield zou plaats moeten maken voor de gedeelde belangen van een werkelijke gemeenschap die de capaciteit had om een militaire alliantie en een economisch blok te kunnen dragen.
De bedoeling van Gorbatsjov werd onmiskenbaar: afscheid nemen van de Brezjnev-doctrine. De leiders van de Oostbloklanden konden, als hun positie door interne onrust in gevaar kwam, niet meer rekenen op militaire hulp van de Sovjet-Unie. Het is echter een andere kwestie of deze leiders die al zo lang in het zadel zaten het vermogen hadden om zich deze boodschap eigen te maken. Het ging om een geleidelijke ontdekking. Niets doen was voor Gorbatsjov geen optie. Als hij alleen maar zou afwachten, zouden de bevolkingen van de Oost-Europese landen vermoeden dat de Brezjnev-doctrine niet meer gold en spontaan in opstand kunnen komen. Dat zou Gorbatsjov vervolgens voor het “Chroesjtsjov-dilemma” (een term van Mark Kramer) plaatsen: ingrijpen bij onrust zou de hervormingen in de Sovjet-Unie negatief beïnvloeden en de relatie met het Westen beschadigen; niet ingrijpen betekende echter verlies aan terrein en prestige en een beschuldiging door hardliners van verraad.
Voor Gorbatsjov kwam het er daarom op aan om de noodzakelijke hervormingen in de Oostbloklanden aan te moedigen en gewapend ingrijpen tot elke prijs te vermijden. Hoe langer de vermolmde politieke structuren in het Oostblok gehandhaafd bleven, des te groter het gevaar voor de Sovjet-Unie zou zijn. Het vreedzame verloop van de diverse revoluties in de Oostbloklanden is te danken aan de zelfbeheersing van de betrokken bevolkingen en aan de vastberaden behoedzaamheid van Gorbatsjov. Geen enkel rijk gaf zijn domeinen binnen zo korte tijd bereidwillig en zonder bloedvergieten op. Gorbatsjov verdient hiervoor krediet, ook al leidde het tot een uitkomst die die hij gepland noch gewild had.
Het gebruik van geweld was eigenlijk ook niet meer goed denkbaar. De ooit zo geroemde strijdkrachten hadden vernederd de aftocht uit Afghanistan moeten blazen. De generaals konden geen goed meer doen bij de pers en bij de publieke opinie. Behalve dit prestigeverlies werden de strijdkrachten ook nog eens aangekeken op het met geweld neerslaan van de onlusten in de Georgische hoofdstad Tblisi in april 1989. De beslissing om troepen te sturen werd op 7 april door het Politbureau in Moskou genomen; Gorbatsjov, Shevarnadze en Jakovlev waren toen in Londen. De volgende dag namen de Georgische autoriteiten het besluit om geweld te gebruiken tegen de demonstranten – zonder overleg met Moskou. Op 9 april vielen er 19 doden en bijna 300 gewonden. Gorbatsjov, inmiddels uit Londen teruggekeerd, verklaarde onmiddellijk dat deze beslissing buiten hem om genomen was en nam er uitdrukkelijk afstand van. Dat maakte het voor de veiligheidstroepen en hun commandanten minder aantrekkelijk om hun nek uit te steken voor de politieke leiding. Door zijn reactie op de gebeurtenissen in Tblisi beperkte Gorbatsjov zijn toekomstige opties. Waarom zou hij in andere situaties het gebruik van geweld wél toestaan?
Kort nadat Gorbatsjov in Beijing op bezoek was geweest, gebruikte de Chinese regering grof geweld bij het neerslaan van de studentenprotesten. De strijdkrachten op het Tiananmenplein openden in de nacht van 3 op 4 juni het vuur op de demonstranten. Er vielen honderden doden en duizenden gewonden. Gorbatsjov was geschokt door de tv-beelden uit China. Politieke problemen dienden volgens hem met politieke middelen te worden opgelost. De veroordelende reacties uit de rest van de wijde wereld logen er ook niet om. Ook al waren er Oost-Europese leiders die voor een “Chinese oplossing” van de onrust bij de eigen bevolking pleitten (Honecker en Ceauçescu), Gorbatsjov leende er zich niet voor. 1989 werd het jaar van de omwentelingen in Oost-Europa. Het waren veranderingen van onderop. De bevolkingen maakten een einde aan de Koude Oorlog, met – aarzelend – groen licht van Gorbatsjov en – soms – tegenwerking van de VS.