Onder de rubriek “Bijvangst” schrijf ik over boeken die niet rechtstreeks over mijn onderzoek naar de Koude Oorlog gaan, maar wel raakvlakken daarmee hebben. Een van die boeken is “Revolusi” [1] van David van Reybrouck. Hoe komt een Belg erbij om het zelfstandig worden van Indonesië te beschrijven? Laat hem een boek schrijven over de Belgische kolonie Congo! Maar dat heeft deze Belg al gedaan (het boek over Congo kwam in 2010 uit). Ik heb het toen ademloos gelezen. En zou een buitenstaander niet scherper kunnen kijken dan wij zelf? Ook dit nieuwe boek is gemakkelijk te lezen. De inhoud ligt echter zwaar op de maag. Het nieuwe ervan is de grote aandacht voor “oral history”: in zijn uitvoerige onderzoek heeft de schrijver talloze ooggetuigen geïnterviewd. Het kon nog net: velen van hen zijn al heel oud.
Indonesië. Ik ben van 1949 en heb het Nederlands-Indië van vroeger niet bewust meegemaakt. Wat ik wél meemaakte: de Soembazending. Daar werd in de GKN driftig voor gecollecteerd. Het officieuze clublied was: “Soembaja, Mylord”. Veel zendingsmensen hadden wél contact met de Indonesische bevolking en leefden niet in de bubbel van Europeanen. Zij stonden meer open voor onafhankelijkheid dan het koloniale bestuur. Dat is hen in het moederland (soms werd dat een stiefmoederland) niet altijd in dank afgenomen. Dat verhaal van de zending komt bij Van Reybrouck slechts zeer sporadisch aan de orde. Het was dan ook een minderheidsstandpunt.
Zelf ben ik er nooit geweest. Ik ben postkoloniaal geboren. “Die Gnade des späten Geburt”, zoals bondskanselier Kohl eens zei. In de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk werkte ik samen met veel collega’s die in Indonesië hadden gediend. Sommigen gingen nooit terug. Ze hadden nu leidinggevende functies en gingen over de financiering van bepaalde projecten ginds. Zij wilden voorkomen dat “hun” oude kerken (vroeger dochterkerken, nu zusterkerken) onevenredig invloed zouden gaan uitoefenen op hun beslissingen. Anderen waren minder terughoudend en liepen ginds de deur ongeveer plat. Er hoefde maar een conferentie te zijn en de vlucht werd al geboekt. “Trek in nasi”, zeiden mijn naaste collega’s en ik dan. Want het moest allemaal wel uit de collectezak komen, en Kerk in Actie wilde de organisatiekosten zo laag mogelijk houden. We waren trots en zuinig op ons CBF-keurmerk, en de wereld was toch wel wat groter dan Indonesië…
Wat heeft me dan zo aangesproken in dit boek? De ontmythologisering. Er werd ginds niet iets groots verricht. Er werd wel gespróken over een ethische politiek en een beschavingsoffensief. Het was echter een wit doekje voor het bloeden van de koloniale economische uitbuiting. Japan maakte tijdens de bezetting meer werk van het onderwijs dan Nederland gedaan had. De winst- en verliesrekening viel in het voordeel van Nederland uit. Nederlands-Indië was een gesegmenteerde en zelfs een gesegregeerde samenleving. Een apartheidsstaat, onvriendelijk gezegd. Van Reybrouck gebruikt het beeld van een pakketboot met strikte scheiding tussen het bovendek en de benedendekken. Zijn verhaal begint met het kapseizen en zinken van zo’n schip. Hij haalt Slauerhoff aan: “Het resultaat was onverschilligheid, dat is het goede woord, onverschilligheid tegenover alles wat de andere bevolkingsgroepen betrof. Wat wist de doorsnee Nederlander van hetgeen roerde onder de Indonesiërs, onder de Chinezen? Wat wist hij van de Inheemse politieke stromingen, van de zeden en gewoonten? De Nederlanders hokten bij elkaar in “Europese” villawijken; hun interesse richtte zich op hun zaken of – de ambtenaren – op hun positie in de Nieuwe B.B.L. (Bezoldiging Burgerlijke Landsdienaren), op de nieuwe auto, op de bungalow boven in de bergen, waar zij hun “weekend” doorbrachten. Met de Indonesische, Chinese, zelfs met de Indo-Nederlandse bevolkingsgroep bestond in het algemeen geen contact” [2]. Dat kon je van de zendelingen en missionarissen natuurlijk niet zeggen. Zij leefden voor dat contact en begrepen dat het zwijgen van de Indonesiërs beslist niet betekende dat zij in hun situatie toestemden. Maar de dominee verloor het van de koopman.
Ontmythologisering gaat van au. De heldenstrijd van de Nederlanders die in de Slag in de Javazee lieten zien dat zij bereid waren het laatste offer te brengen voor het behoud van Insulinde? Van Reybrouck maakt er korte metten mee. “De slag in de Javazee hield de Japanse opmars niet tegen, maar zorgde ervoor dat de Japanse invasiemacht één dag later dan gepland Java bereikte. Met zo’n schamel resultaat moet de vraag worden gesteld of admiraal Helfrich er niet beter aan had gedaan de beschikbare schepen naar veilige wateren te sturen, bijvoorbeeld naar Australië of Ceylon, om daar te wachten tot de tijd rijp was voor een geallieerd tegenoffensief dat vele malen serieuzer kon worden dan deze onzinnige zelfmoordmissie, die meer van laat-koloniale trots dan van militaire realiteitszin getuigde. Java niet zonder slag of stoot gewonnen geven? Tja. Er is een punt waarop gezond eergevoel een vorm van destructieve waanzin wordt” [3].
De barre tijd van het geïnterneerd zijn? Een geïnterviewde zegt dat het Oost-Indische kampsyndroom de onwil is om kennis te nemen van de koloniale geschiedenis die vol was van racisme, hypocrisie, geweld en leugens. “Men koestert liever het eigen slachtofferschap” [4]. De overlevenden kregen bij aankomst in Nederland bitter weinig erkenning van wat ze hadden doorstaan. Of was het probleem dat zij in Nederland gewoon achter in de rij moesten aansluiten zonder dat er, zoals ginds, een horde personeel klaarstond om hen op hun wenken te bedienen? Wilde Nederland, toen het eenmaal afgelopen was, het koloniale verleden liefst zo snel mogelijk vergeven en vergeten? Dat maak je niet meer goed met een veelvoud van Indië-herdenkingen en dito monumenten. Die monumenten en herdenkingen bevinden zich trouwens in Nederland…
En voordat het eenmaal afgelopen was… Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en de zijnen de onafhankelijke republiek Indonesië uit. Nederland erkende de onafhankelijkheid pas op 27 december 1949. Ons volk en ons parlement dacht dat na de hinderlijke onderbreking van de oorlog de draad van het overzeese avontuur gewoon weer kon worden opgepakt. Nederland was vrij, Wilhelmina keerde terug, “alleen Nederlands-Indië moest nog even afgestoft worden” [5]. Helaas stonden de Engelsen en de Amerikanen niet zonder meer klaar om de Nederlandse pretenties te ondersteunen. Hoewel: de VS had Nederland nodig als bolwerk tegen de Sovjetopmars in Europa. Dus toch steun? Het was niet van lange duur, want de VS had behoefte aan bondgenoten in Azië om het daar oprukkende communisme (het was achteraf gezien meer nationalisme) in te dammen. De Koude Oorlog bracht een Atlantische klimaatverandering met zich mee.
Wat Nederland intussen in Indonesië uithaalde (ik weet geen beter woord), was een interne zaak, vond men in Batavia en in Den Haag. Het ging om een “binnenlandse” aangelegenheid, niet om een koloniale oorlog met een zelfstandig land: de Republiek Indonesië was niet erkend, dus men sprak van “politionele acties” om de orde te herstellen. Daar kwam trouwens wel méér bij kijken dan de wapenstok en het waterkanon. Het was geen oorlog, dus waren er ook geen oorlogsmisdaden – alleen maar “excessen” die een uitzondering vormden op het normale fatsoenlijke gedrag van Nederlandse commandanten en dienstplichtigen. De werkelijkheid was anders. Het uitmoorden van alle mannelijke bewoners van de kampong Ragawede staat helaas voor meer oorlogsmisdaden. Het mocht alleen niet verteld worden: de frontsoldaten vertelden het niet aan de bevoorrading, de commandanten rapporteerden het niet aan Den Haag. Er was een doorzichtig maar geluiddicht gordijn [6] en een “cultuur” van horen, zien en zwijgen. Je kunt dat de dienstplichtigen van toen niet kwalijk nemen; hun leidinggevenden en de politiek verantwoordelijken des te meer. De zaak ligt zeer gevoelig tot op de huidige dag.
De koopman, de domninee en de kruidenier van “mag het iets méér zijn?”. Nederland presenteerde in 1949 Indonesië de rekening voor de onafhankelijkheid: Indonesië moest schulden uit de Indische periode overnemen, vergoeding betalen voor gederfde inkomsten en schadevergoeding voor wat tijdens de strijd stuk was geraakt. Het ging om vele miljarden. Daarmee werd het economisch herstel van Nederland in de jaren vijftig gefinancierd – de Marshallhulp speelde vergeleken daarbij maar een kleine rol. En Nederland begon zich als het braafste jongetje van de klas te manifesteren: toen de Zuid-Afrikaners hun verderfelijk apartheidssysteem verdedigden met Nederlandse argumenten uit de koloniale tijd (“gelijkwaardigheid als ze er rijp voor zijn en wij bepalen wanneer dat het geval is”) kregen zij vanuit Nederland de volle laag. Voer voor psychologen. Ik heb het indertijd aan de – later vermoorde – Afrikaander professor Johan Heyns uitgelegd (de officiële contacten waren verbroken maar soms was er kans op een vertrouwelijk gesprek). Wij zelf hadden schoorvoetend en tegenspartelend geleerd met onze tijd mee te gaan. De eerste brief aan Timotheüs wist het al: je moet een pas bekeerde niet tot opziener maken (3 : 6) want hij gaat zich als jonge jachthond misdragen… Pas in 2005 bracht minister van buitenlandse zaken Ben Bot een officieel bezoek aan Indonesië – op 17 augustus, de Indonesische onafhankelijkheidsdag. De kinderachtigheid en de lange tenen van Den Haag hadden een lange adem.
Die Gnade des späten Geburt: rekenschap geven van (ook mijn) verleden hoort daar wél bij. Het zwijgen ertoe doen: dat is pas gevaarlijk. Het lezen van dit boek was een enerverende ervaring. Als u daar tegen kunt: neem en lees.
[1] David van Reybrouck, Revolusi, Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld, Amsterdam 2020 (Kindle-editie).
[2] Loc. 1336.
[3] Loc. 3113.
[4] Loc. 4475.
[5] Loc. 4989.
[6] Loc. 8758.