Isaak de interimmer?

(Genesis 26)

Er staat niets nieuws in dit verhaal. Alles wat hier over Isaak verteld wordt, is al eerder verteld bij Abraham. Hongersnood; je toevlucht ergens anders zoeken; je vrouw voor je zuster uitgeven; geduvel over bronnen; verschijningen van de Heer. Dat hebben we allemaal al gehad.

Moet dat dan: telkens iets nieuws? Elk verhaal een vooruitgang, elke dag een groeipunt, een verdere stap in de marathon van het geloof. Het leven wordt er wel hijgerig van. De hele wereld inclusief wijzelf trappen er in, in dat groeibijgeloof. En het wil maar niet tussen de oren landen dat er grenzen aan de groei zijn. Ook aan de persoonlijke groei. Het wordt er echt niet beter van als iedere Nederlander een coach heeft. Die behoefte aan nieuws – daar mag je ook wel eens aan twijfelen. Tellen dan die mensen, die op de winkel en op het leven passen, niet mee? Mag Isaak niet meedoen? Alsof alleen het opzienbarende recht van bestaan heeft…

Isaak: een tussenpaus tussen Abraham en Jakob in. Hij heeft niet gestreden, zoals zijn vader Abraham. Hij heeft niet geworsteld, zoals zijn zoon Jakob. Hij krijgt geen nieuwe naam, zoals Abram die Abraham ging heten, zoals Jakob die Israël ging heten. Geen grote crisis, geen enorme breuk. Isaak: gewoon zoon van zijn vader en vader van zijn zonen. Isaak de interimmer? Heeft hij geen eigen gezicht en is hij een man van niets? Maar waarom Isaak minderwaardig zou moeten zijn, wordt niet duidelijk. Wat is er mis met op de winkel passen, de zegen door te geven aan de kinderen en het verhaal van God gewoon te vertellen? Je hebt gymnasten aan de rekstok en pelgrims op de begane grond. Die laatsten zijn mij liever. (Ik kan er beter bij).

Isaak’s erfenis is de zegen. Die geeft hij door aan zijn kinderen. De oudste geeft zijn eerstgeboorterecht prijs voor een bord soep. De jongste probeert het handig in te pikken. Wat is dat dan, die zegen, en hoe werkt dat – en hoe niet? Abraham is gestorven. De les die hij leerde was: zegen komt onderweg. Is er geen weg, wordt er niet gewandeld, voortgetrokken, dan is er ook geen zegen. En nu gaan we bij Isaak naar de volgende les. De leerstof wordt waarschijnlijk nu: Isaak krijgt alles wat Abraham nog niet had. Een vaste plek, een land, en veiligheid. Abraham was nog onderweg maar Isaak zal binnen zijn. Zo werkt het groeimodel.

Dat valt vies tegen. Het oude liedje begint van voren af aan. Hongersnood in het land, net als bij Abraham. Raar beloofd land is dat. En als je vreemdeling met gastrecht bent, sta je altijd zwakker dan de eigenheimers met hun oudste rechten. Moet Genesis 12 opnieuw? Weer afdalen naar Egypte, net als Abraham? Rebekka in de harem, net als Sara indertijd? Nee, zegt God. Vreemdeling zijn in het land en niet er uit. Dan maar gedoogd en getolereerd worden en altijd maar bewijzen dat je echt een Nederlander (of een Fries!) bent, dat je te vertrouwen bent. Genadebrood eten. En waar het brood schaarser wordt, groeit de afgunst. Dat komt maar hier en profiteert van ónze uitkeringen, nietwaar?

Het oude liedje begint niet helemaal van voren. Abraham had alleen GOD achter zich staan. Maar Isaak krijgt twee getuigen: God én Abraham. Isaak is geen pionier. Hij heeft een voorbeeld. Maar binnen is Isaak nog lang niet. Hij heeft nog een heel eind te gaan zonder plek om het hoofd neer te leggen, zonder ruimte en rust. De zegen komt onderweg. Isaak is niet binnen, loopt niet binnen. De zegen is niet kant en klaar. Omgekeerd: wat kant en klaar is, is meestal geen zegen. Het komt te vlot en te gemakkelijk. Het wordt niet van jezelf, je hebt er niet om hoeven worstelen of strijden. Kant en klaar is geen zegen – net zomin als oploskoffie, leerde ik al in mijn studententijd…

Isaak dus niet naar Egypte, maar naar Gerar, naar Abimelech, de koning van de Filistijnen (Abraham had al problemen met hem, en hij met Abraham). Naar de Filistijnen gaan: dat valt in de Bijbel niet mee. Je weet maar nooit, als je de zwakste partij bent. Dus geeft Isaak zijn vrouw Rebekka voor zijn zuster uit. Zij blijft bij hem thuis wonen. Maar Abimelech betrapt Isaak en Rebekka op heterdaad, bij de hete daad. Ze zijn aan het “Isaakken”, staat er in het Hebreeuws. Aan het vrijen, in rond Nederlands. Is trouwens ook een mooi woord. Van de kromme stok komt toch een rechte slag: voortaan staan Isaak en zijn vrouw onder rechtsbescherming. Ze komen niet vast te zitten aan Gerar. Gods volk blijft onderweg. Als vreemdeling is Isaak de erfgenaam van Abraham en komt de zegen naar hem toe. Hij moet eerst vertrouwen zaaien, voordat hij kan oogsten.

Maar oogsten doet hij. Hij wordt groot, groter, grootst. Hij oogst honderdvoudig. En het was nog wel een tijd van hongersnood. Schapen, kleinvee, runderen, slaven, slavinnen (dat is voor de tot slaaf gemaakten geen zegen!). Abraham kreeg het allemaal van farao. Aan Isaak vallen deze gaven vanuit de hemel toe, lijkt het. En zo komt het verhaal van Isaak toch verder dan dat van Abraham. Met kleine stappen. Wij zouden grote sprongen willen zien. Maar van grote sprongen leren je benen niets. Kleine stappen, en onderweg ontdekken, is beter dan zwaaien aan de grote rekstok. Als jij die stappen zet, worden ze onderweg van jezélf.

Maar de gezegende wordt benijd en gehaat. Abimelech trekt Abrahams verblijfsvergunning in. Ze kunnen vertrekken. En alle oude rechten van Abraham zijn begraven, alle oude bronnen gedempt. Economische oorlogvoering. En een geduvel over bronnen. Van Esek (strijd) tot en met Sitna (tegenstand, het woord satan zit er in verstopt). Bronnen, waterbronnen, oliebronnen, Filistijnen, Palestijnen: altijd weer het oude liedje. Isaak leek binnen te zijn maar moet nu toch weer naar buiten. Terug naar af. Zijn plaaggeesten en kwelgeesten trekken hem achterna, om hem de bronnen te betwisten. De zegen is even ver te zoeken.

Abraham zou ontzettend tegen God tekeer gegaan zijn. Jakob zou alles op alles gezet hebben om zijn tegenstanders pootje te haken. Isaak is groot, groter, grootst. Zo groot dat hij de kleinste kan wezen en als zachtmoedige de aarde kan beërven. Met de lange adem van onderweg zijn met God. Eindelijk komt er rust en ruimte: Rechobot (veel kerken en evangelisatiegebouwen zijn daar naar genoemd; een timmerbedrijf met die naam is er ook, maar dat vind ik wat minder geslaagd). Isaak houdt het vol, die lange weg. Want God is zijn bron. Hij lijkt wel een messias, deze zachtmoedige.

Wéér verschijnt de Heer aan Isaak. Gaandeweg wordt hij Abrahams erfgenaam. Door één, twee, drie mijlen met zijn tegenstanders te gaan. Door zeventig maal zeven maal te vergeven. Dat levert Isaak uiteindelijk vrede op. Zelfs de Filistijnen erkennen uiteindelijk: deze vreemdeling Isaak, veracht en wij hebben hem niet geacht, daar is iets mee. Hij is de gezegende. Het blijven natuurlijk Filistijnen, en eerlijk zeggen dat ze zelf fout zaten kunnen of durven ze niet. Maar ze zweren een eed en gaan in vrede. Weer komt er een put, een bron. De bron van de eed, Berseba. Isaak, de vreemdeling, als gastheer. Het begint ergens op te lijken.

Zo zijn ze gegaan, Isaak en Rebekka. En ik denk dat de verteller Esau en Jakob stiekem met hen mee laat gaan. Zodat zij het ook leren: onderweg zijn, als vreemdeling, naar het land aan de overkant. Onderweg, zelfs als je een stap terug moet doen, komt de zegen. Het leven als leerschool. Stap voor stap de zegen van God ontdekken. En zie, het wordt zeer goed. Maar Esau breekt met het vreemdelingschap en met het huis van zijn vader. Hij breekt met zijn moeder, die de lange weg naar Isaak is gegaan. Hij trouwt zichzelf naar binnen in een ánder land, een ándere familie, een ándere traditie. En nog wel dubbel. Een dubbele breuk. Twee vrouwen. En nog wel op zijn veertigste: de leeftijd waarop Isaak met Rebekka samen verder ging. Hoe bitter heeft dat gesmaakt.

En heeft Jakob al geleerd dat het eerstgeboorterecht voor geen goud te koop is? Het wordt hem onderweg gegeven, in de nacht, met zijn hoofd op een steen. Het eerstgeboorterecht, de erfenis, de zegen worden onderwég geboren en niet gemaakt of binnen geharkt. Met list en bedrog en pootje haken gaat het niet. Hij heeft het van Rebekka en Isaak af kunnen kijken. Het gaat niet met de korte klap, want dan wordt het nooit eigen. En zo blijven Isaak en Rebekka, de gezegenden, met een Unvollendete zitten. Je loopt nooit binnen. Het geheim is dat je al binnen bént, maar je gelooft dat nog zo slecht.

Thuiskomen doe je door vreemdeling te zijn. Door op de winkel te passen, hoe trouw ook, word je vreemdeling. Wat een ergernis zijn die schoondochters voor Isaak en Rebekka. Ze verzuren. Bittere verwijten, uitgesproken of – nog erger – niet uitgesproken. Nee, klaar waren die aartsmoeders en aartsvaders nooit. Ze stierven onderweg. Ze werden langs de kant van de weg door God opgeraapt. Toch wel mooie muziek, die Unvollendete van Schubert. We zijn er nog niet. We gaan nog niet naar huis, nog lange niet. De ontknoping komt pas aan de overkant. Dus, zoals het met verhalen gaat: wordt vervolgd.

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Plaats een reactie