Bij het begin beginnen (Genesis 1 : 1 – 2 : 3)

Zondag naar Luttelgeest, mijn eerste gemeente. Daar kennen ze me en daar kan wel wat lijden. Want waar moet je het over hebben, die zondag tussen servet (Hemelvaart) en tafellaken (Pinksteren) in? De lege plaats van Judas vervuld (Handelingen 1)? Dat heb ik al zo vaak gedaan: uitgekauwde kauwgum. Met het leesrooster terug naar Jezus’ aardse leven, Johannes 17? Daar zie ik de logica niet van in. Johannes 14 over de Pleitbezorger, de Trooster, ligt meer voor de hand. Dus dan maar iets heel anders: Genesis? Want ik heb in de polder nog wat in te halen.

Ik begon in Luttelgeest in 1973. Het was nog maar zes jaren geleden dat de synode de uitspraken van haar voorgangster in 1926 over het spreken van de slang had ingetrokken. Het was nog maar zes jaren geleden dat ds. Buskes, die tijdens die kwestie geschorst werd, in ere werd hersteld. Maar de verontrusting tierde welig. En Andries Knevel beweerde met hysterische overtuiging dat Daniël historisch bedoeld was. Daar stond je dan, als jonge dominee. En de mensen hielden je in de gaten. Dus in die jaren heb ik niet over het begin van Genesis durven preken. Later werd het rustiger. Maar toen ik op Twitter (nu) Nederlandse Gereformeerde volgers kreeg, merkte ik dat de heilloze loopgravenoorlog over schepping en/of evolutie nog in volle gang was.

Nu durf ik het wel aan. Een poging om de eerste hoofdstukken van Genesis opnieuw en onbevangen te lezen. Sine ira en studio, zonder woede of passie (Tacitus) omdat ik zo nodig moet. Maar gewoon nieuwsgierig. En de kerk is geen school met lokalen voor biologie of geologie. De kerk is de plek waar we de Bijbel proberen ter sprake te brengen, en de Bijbel heeft een eigen relevantie. Dus wat ga ik zondag in de polder zo ongeveer (ik preek uit mijn hoofd) vertellen?

Een kakelverse preek. Vandaag is de tryout, proefvoorstelling. De eerste van een serie preken over het begin van Genesis. Om aan die eerste preek (alle begin is moeilijk) een kop en een staart te krijgen: drie punten. (Geen tussenzang). Eerste punt: hoe het scheppingsverhaal bedoeld is. Tweede punt: waar het scheppingsverhaal begint. Derde punt: wat God van ons vraagt.

Dus eerst: de bedoeling van het scheppingsverhaal. Er was eens, lang geleden, in een ver land… Zo beginnen alle sprookjes. Waarom vertellen mensen sprookjes? Omdat ze nieuwsgierig zijn naar wat er lang geleden, in een ver land, eens was? Welnee. Zo nieuwsgierig naar vroeger zijn mensen niet. In sprookjes gebeurt iets anders: mensen vertellen hun dromen van licht en van hoop. Hoe zou het vandaag moeten zijn? Hoe zou het er morgen moeten uitzien? En volgend jaar? Hoe zou een wereld er uitzien waar geen boze reuzen zijn (Klein Duimpje), kinderen niet vanwege armoe te vondeling gelegd worden (Hans en Grietje), grootmoeders niet door wolven worden opgegeten (Roodkapje)? De werkelijkheid ziet er knap donker en onherbergzaam uit. De werkelijkheid roept: dromen zijn bedrog, pas je aan, leer ermee te leven. Survival of the fittest, leerde men na Darwin: de best aangepaste soort overleeft. Een harde wereld dus, rondom het blonde beest…

Maar leven is meer dan: puur óverleven, meer dan fitness. Leven is: dromen dromen, of muziek maken, of dansen, spelen, liefhebben. En daarom vertellen mensen hun dromen in de vorm van een sprookje. Ze zeggen: er was eens – maar eigenlijk bedoelen ze hoe het hier en nu zou moeten gaan: er zál eens. Ze zeggen: lang geleden – maar ze bedoelen eigenlijk: vandaag, en morgen. Ze zeggen: in een ver land – maar ze bedoelen eigenlijk: hier en nu, bij ons thuis. Dat is het geheim van sprookjes: die dubbele bodem. Het sprookje van lang geleden in een ver land is een omweg om onze eigen dromen te vertellen, onze machteloosheid te boven te komen. Tegen de werkelijkheid van survival of the fittest en “dromen zijn bedrog” in.

Ik ga niet beweren: Genesis 1 is een sprookje. Het punt van vergelijking is (en ik hoop maar dat u dat goed begrijpt en welwillend op wilt vatten): achter Genesis 1 zit dezelfde dubbele bodem, dezelfde omweg, als in een sprookje. Waarom hebben mensen – door God geïnspireerde mensen – Genesis 1 verteld, gedicht, opgeschreven? Niet omdat ze belangstelling hadden hoe het eens, lang geleden, precies in zijn werk is gegaan. Daar gaat ónze belangstelling naar uit: wetenschappelijk onderzoek naar de oerknal, de eerste microseconden daarna, het ontstaan van de bouwstenen, de evolutie daarna. Daar weten we (denken we?) steeds meer van. Maar hoe het is, hoe het wordt, hoe het eens wezen zal, waar het naar toe gaat: daar geeft de wetenschap maar weinig antwoorden op. Evolutie kent geen moraal behalve survival of the fittest.

Maar dáár gaat nu juist de vraag van Israël naar uit: hoe de wereld van ballingschap en duisternis weer een thuis kan worden. Hoe zal de wereld worden en waar gaat de geschiedenis naar toe? Want Israël gelooft in God. God die Abram riep, die het verbond met zijn volk sloot, die de uittocht uit de slavernij in werking zette. God die ons niet naar onze zonde doet en ons niet vergeldt naar onze ongerechtigheden (Psalm 103). Om dat geloof onder woorden te brengen kiest Israël de omweg, de dubbele bodem, van lang geleden, eens…

Het gaat in Genesis dus niet over de oerknal, het uitdijend heelal, enzovoort. Het gaat over wat altijd nog waar en geldig is. “Beginsel”, zeiden ze vroeger. “Principe”, zeggen we nu. Regel die tot op de dag van vandaag geldt. De vraag is niet waar het beginsel, het principe, de geldige regel precies vandaan komen en hoe het precies gegaan is. De vraag is wat wij er vandaag de dag mee doen.

Als één volk de barre en boze werkelijkheid onder ogen heeft gezien, dan het volk Israël. Boos en bar, tot in de klaagliederen en het boek Job toe. Toch belijdt Israël in Genesis 1: deze werkelijkheid is van niemand anders dan God. Heel de hemel, heel de aarde: van niemand anders dan God. En dan weten we waar we aan toe zijn en waar het uiteindelijk naar toe zal gaan. De ellende, de ondergang, de uitzichtloosheid, de ballingschap, hebben niet het laatste woord. Want in beginsel, in principe, schiep God de hemel en de aarde. En nooit meer vallen ze uit zijn hand, nooit meer vallen wij uit zijn hand. Wat er ook gebeurt: we hebben een hemel boven ons hoofd en een aarde onder onze voeten. Ik heb de vaste grond gevonden, zingt een oud lied. Genesis 1: een geloofsbelijdenis in verhaalvorm, in dichtvorm.

Tweede punt: waar begint het scheppingsverhaal? Er zijn nogal wat mensen die bij vers 1 beginnen. In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest. Als dit het beginsel is, het principe – dan zit daar nogal wat aan vast. Heeft God een woeste en ledige aarde geschapen? Het klinkt in het Hebreeuws veel onheilspellender: tohuwabohu. Buber met Rosenzweig, de joodse geleerden, zeggen in hun Duitse vertaling: Irrsall und Wirsall. Duisternis lag over de oervloed: zit er duisternis in God, komt het donker uit zijn hand? Tohuwabohu: zit er chaos in God, schept Hij een wereld waarin zelfs zijn Geest niet landen kan, zoals de duif uit de ark van Noach? Als dit het begin, het beginsel, is – is God dan nog wel te vertrouwen? Kan dan elke dag opnieuw een zondvloed losbarsten, of drie uren duisternis midden op de dag? De dromen van hoop en licht zijn dan ver te zoeken.

Het komt allemaal door die vreselijke en zinloze discussie over schepping en evolutie. Hoe zit het begin in elkaar en waar is het leven ontstaan? Daar lopen we in vast. Het is beter om het verhaal bij vers 3 te laten beginnen: God zei: laat er licht zijn. Vers 1 is dan het opschrift. Vers 2 is dan een tussenzin die duidelijk maakt hoe hoognodig het is dat God spreken gaat. Vers 3: daar begint de schepping, met Gods spreken tegen het tohuwabohu in.

God zei: laat er licht zijn. De gelovige Israëliet weet van tohuwabohu, van duisternis, van ondergang in de vloed, geen plek voor Gods Geest en wel helemaal geen plek voor de mens. Juist daar tegen in vertelt de Israëliet een ander verhaal, in dichtvorm. Een verhaal over een God die het licht wil en niet de duisternis. Over een God die spreken wil en niet zweven blijft. Over een God die naar de chaos en de duisternis zijn handen uitsteekt, zijn vingers er aan branden wil – ook al worden zijn handen doorboord.

Goden zat en machten genoeg in de wereld van Israël en die van ons. Er is maar één God van Wie het eerste en het laatste woord licht is. En alles wat er geschied is en nog geschieden zal staat tussen dat eerste en dat laatste woord in. Licht betekent leven. Glashelder. Haarscherp. Al Gods plannen kunnen het daglicht verdragen. In Hem is geen duisternis. Hij hoeft niet eerst de machtige zon en de grote maan te scheppen met de vraag: “ga alsjeblieft schijnen”. De zon en de maan: daarvoor lagen de volkeren om Israël heen regelmatig op de knieën. Genesis 1 noemt hun namen niet eens. Zon en maan heten alleen maar: de lichten. Ze leven alleen maar van zijn licht. Ze bestaan door zijn spreken: de God van Abraham, Izaäk en Jakob.

God maakt scheiding, haalt de knoop uit de chaos. Het licht gaat naar de dag, en de duisternis gaat naar de nacht. “Daar blijven”, zegt God. Bij wijze van spreken: “goed luisteren – daar hoor je”. God maakt scheiding tussen de hemel en de aarde (en dat zégt wat in die oer-religieuze en mysterieuze wereld van die tijd). Bij de oude Grieken kwamen om de haverklap halfgoden naar de aarde toe om ondeugende dingen uit te halen met herderinnetjes. De goden lustten er wel pap van. En de mensen ook. Want je kon promotie maken, een hemelwezenworden, een halfgod. God maakt scheiding: de mens moet straks niet hemels wezen, maar aards. Niet elke dag een engel naar beneden. Niet elke dag een hemels leger dat ere zij God zingt. Niet de speculatie over Boven, maar de ploeg van beneden. En de ploeg is ook van God…

God maakt scheiding tussen water en land. Het water wordt zee en het land wordt grond onder de voeten. Er kan van alles en nog wat gaan groeien en bloeien: de mus en de merel, het viooltje en de suikerbiet. Voorlopig hebben we ze nog: de nacht en de zee. Het kan stormen op het meer en spoken in de nacht. Pas het laatste Bijbelboek meldt: er zal geen nacht meer zijn, en: de zee was niet meer. Er komt zelfs een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, horen we.

Derde punt: wat vraagt God van ons? God spreekt, roept tevoorschijn, maakt scheiding, geeft namen. En God zag dat het goed was. Bedoeld is niet: volmaakt, perfect, er zit geen vuiltje aan. Bedoeld is: doelmatig, geschikt voor Gods bedoeling. Hij kan ermee verder – en wij ook.

Als wij tenminste de dingen niet door elkaar gaan halen: de nacht laten rondspoken in de dag, de duisternis binnenlaten. Met oorlog en geweld en eigenbelang en grenzeloze hebzucht teruggaan naar de chaos. Als wij tenminste land en zee niet door elkaar halen: de stijgende zeespiegel maakt eilanden in de Stille Oceaan onleefbaar, eeuwenoude beschavingen verdwijnen onder water. De evolutietheorie mag wel in het geologielokaal of het biologielokaal, maar bij maatschappijleer hoort survival of the fittest niet thuis. De macht van de rijken en de moraal van de meerderheid zijn niet vanzelfsprekend meer. Je hebt juist de minderheid te beschermen, je te bekommeren om wie alleen staat.

Je kunt immers ook duisternis over jezelf en anderen afroepen, je kunt een zondvloed ontketenen, een Holocaust, een boekverbranding, op Roze zondag mensen bont en blauw slaan. Het blijft niet vanzelf goed: God vraagt ons om een handje te helpen (mag het iets méér zijn?). Het goede gaat niet vanzelf: zo naïef moet je niet zijn. Evolutie kent geen moraal en geen keuze, maar Genesis wel. Maar ’t gaat niet vanzelf.

Dat is wel genoeg voor een eerste begin. Dus nu eerst komende zondag Pinksteren vieren. De Geest zweeft niet meer, maar is geland…

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: