Jona, de havik die geen duif wilde zijn: Jona 4

Het stond in het Nederlands Dagblad van 24 april in een artikel over jongeren en klimaatleiderschap. De jaaropleiding is vernoemd naar de profeet Jona, omdat hij een lastige opdracht kreeg van God. Jona vluchtte van zijn verantwoordelijkheid en had last van zijn eigen veroordelende gedachten. Hij wilde dat de wereld (Ninevé) zou veranderen, maar hij moest zelf ook veranderd worden. Ik reageerde kritisch via Twitter: “ik zou het boekje nog maar eens lezen”. Instemmende reacties van collega’s. Maar ook wat bangige vragen over gewone mensen die de Bijbel niet zouden mogen lezen en over academische theologen in hun ivoren torens. Ik heb op Twitter beloofd om in @denkenmetdiederik.com wat uitvoeriger op Jona in te gaan. Dit is de vierde aflevering.

Er is een tijd geweest: geleerden hengelden naar de vis van Jona. Wat voor vis zou het zijn geweest? Hoe groot moet het keelgat van die vis zijn geweest, om een volwassen profeet drie dagen en drie nachten te kunnen herbergen? Maar de vis is uit het verhaal weggezwommen, met een vrolijke zwaai van zijn staart. Alleen God is nog over, en Jona.

Er is een tijd geweest: geleerden boomden over de boom van Jona. Een wonderboom, in één nacht opgekomen en in één nacht verdord. Wat voor boom zou dat zijn geweest? Maar het gras verdort, de bloem verdwijnt, de boom sterft af. Wèg boom, uit het verhaal weggestorven. Alleen God is nog over, en Jona.

Er is een tijd geweest: mensen discussieerden over de bekering van Nineve. Was dat nu wel een was- en kleurechte bekering? Kan dat wel zo snel? Of was het een onder druk tot stand gekomen schijnbekering, een schijnvertoning? En God kan natuurlijk niet redden op grond van een schijnvertoning..? Maar ook de Ninevieten komen in het verhaal eigenlijk niet meer voor. God moet zich maar met hen redden. Alleen God is nog over, en Jona. En nu pas wordt het goed spannend…

God praat met Jona. God stelt vragen aan hem. God probeert te grijpen, te begrijpen. Het laatste wat God doet is het stellen van een vraag. Zou ik dan geen verdriet hebben om Nineve? Daar loopt het hele verhaal van Jona op uit. Op dat vraagteken. Niet de vis, de boom, of de Ninevieten. Maar dat vraagteken. Jona staat voor de mens van God, het volk van God, Israël, de gemeente. Gods vredesduif (Jona betekent: duif).

Het is net zo als bij het verhaal over de barmhartige Samaritaan. Iedereen kent het. Het begint met een vraag: wie is mijn naaste? Wie hoort er nu nog net wél bij, en wie net niet? Ik zie door de bomen het bos niet meer, door de problemen de naaste niet meer. Jezus, help! Wie is mijn naaste? Dan vertelt Jezus dat beroemde verhaal over de barmhartige Samaritaan. Eigenlijk gaat het helemaal niet om dat verhaal. Dat is natuurlijk voor ons wel een beetje jammer, want het is zo’n mooi verhaal. Maar het gaat over die àndere vraag, waar het verhaal op uitloopt: wie is de naaste geworden? En dat is niet een vraag over de ander – wie is mijn naaste? – maar een vraag aan mijzelf. Wie is naaste geweest? Ik, jij, wij..? Het gaat dus niet om de plek waar de herberg gestaan moet hebben, of waar die priester en leviet die voorbijliepen zo druk mee zijn geweest. Het gaat om die vraag.

Zo is het ook met het verhaal van Jona. Het gaat om die vraag aan het einde. De climax. De zeelui en die grote storm zijn allang weggewaaid. Niemand hoort meer van hen. De Ninevieten zijn allang uit de geschiedenis verdwenen. Alleen de vraag is nog over. Gods vraag aan zijn mens, zijn duif, zijn volk, Israël, de gemeente.

Als de vraag alleen over Israël zou gaan, blijft alleen Israël met het mes in de buik zitten. Zo is het wel geweest: de beloften aan Israël werden gestolen en op de gemeente toegepast, en de straffen waren voor Israël. Wij geloofden immers in Jezus en de volkomen verzoening van al onze zonden, en dat was toch prettig geregeld… Gaat het ook niet over ons, de gemeente van het Nieuwe Testament? Ja, maar niet in de eerste plaats. Waar wij zitten in het verhaal: wij zijn die bekeerde heidenen. De werkers van het laatste uur. Wij zijn die geredde zeelui uit hoofdstuk 1. Wij zijn die gespaarde Ninevieten uit hoofdstuk 3. En die zijn het probleem niet voor God! Die zijn niet interessant! Het gaat om Jona, Gods duif, om Israël! Is een verhaal mislukt, omdat het eens een keertje niet in de eerste plaats over jou gaat? Wat is dat voor kinderachtig egoïsme?

Zijn ze wel echt bekeerd, die zeelui, die barre en boze heidenen van Nineve? Is het een schijnvertoning, onder druk tot stand gekomen? Als je dat per se vragen wilt, denk er dan aan: het zijn precies dezelfde vragen die Israël vandaag aan óns stelt. Hier in West-Europa. Met ónze geschiedenis. Zoveel goeds heeft Israël in West-Europa niet beleefd. Die vreselijke bladzijden vol vervolging. Wij zijn die zeelui, die gespaarde Ninevieten. Zijn zij, zijn wij, nu wel was- en kleurecht bekeerd? Daar moet God Zich maar mee redden: genadig en liefdevol enzovoort.

Maar Gods vraag is aan Jona. Jona, die beleefd heeft wat Israël zo vaak heeft meegemaakt, ook al in Bijbelse tijden: er onderdoor gegaan en er weer boven op gekomen. Gered van de monsters in de zee en overschaduwd door de wonderboom van Gods goedheid. En, net zo min als wij: ’t is niet Vaders mooiste. Daarvoor is er teveel gebeurd en misgegaan. Gods volk is veel te menselijk.

Jona is geen historisch boek. Het staat in de Bijbel bij de profeten. Profeten zijn buitengewoon begiftigde en begaafde mensen. Daar heb je er niet zoveel van: mensen die God door hebben én zichzelf. En ergens onderweg in dat verhaal van God met zijn volk was er iemand met een klein verhaaltje van vier hoofdstukken. En die iemand zei: God zal zich met alles en iedereen redden. God zal de ergste goddelozen terecht brengen. De vloekende zeelui en de goddeloze Ninevieten. God zal alle verloren dochters en zonen terecht brengen. God kan dat. Maar de oudste zoon, daar heeft God problemen mee. Met Israël heeft God moeilijkheden. Dat heeft die profeet, die God dóór had en de mensen dóór had, in een verhaal vertaald. Met een vraag aan het einde.

Met de oudste zoon, met Israël, heeft God moeilijkheden. Dat thema komt heel de Bijbel door terug. Het verhaal van de Here Jezus over de twéé verloren zonen. Het verhaal van de Here Jezus over de leviet en de priester, die niet wisten wie hun naaste was, en de Samaritaan, die wist hoe hij zelf naaste moest wezen. En ook die verhalen lopen op een vraagteken uit. En Paulus – ook een mens van Israël – had geen moeite met de heidenen. Die heidenen kreeg hij wel. Gewoon een kwestie van zendingsreizen. Maar zijn volksgenoten, Israël, de oudste zoon… Alleen God is nog over, en Jona. En dat vraagteken.

Het vraagteken betekent: het is nog niet af. Het is nog niet klaar. Er moet nog geleefd worden, en nagedacht, en geloofd. Het is nog open. De geschiedenis gaat door en is niet àf. Mensen moeten nog léven met dat vraagteken, het antwoord zoeken, het antwoord wezen…

En de jongste zoon zit prinsheerlijk weer thuis, met nieuwe kleren en nieuwe schoenen en een nieuwe ring. Hij heeft een zwijnenstal van zijn leven gemaakt. Maar het gemeste kalf smaakt nu prima. Hij was dood, maar is weer levend. Maar de oudste zoon staat boos buiten. En de Vader heeft hèm nodig. Ook hij wordt uitgenodigd om het feest van het leven te vieren. Vader staat te pleiten. Wij moesten toch feest vieren? Wij moesten toch sámen nog lang en gelukkig leven, een happy end? Waarom is jouw oog boos, omdat ik goed ben? Heb jij jezelf dóór, en heb je mij wel dóór?

De oudste zoon wil nog niet. Hij zegt: die jongste zoon van U is slecht. U bent blind van Vaderliefde, genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en bereid het onheil af te wenden. U hebt Uzelf niet dóór, maar ik wel. En ik heb die zoon van U ook door. Het is een schijnbekering vanwege de honger. Het is toneelspel. Het is een schijnvertoning, een gelegenheidsgeloof. Het is niet ècht, en dat U dat nu niet snapt…

En hoe gaat dat verder? Zal die oudste het gaan begrijpen, of loopt hij op zijn beurt weg naar dat verre land vol grote vissen en wonderbomen, om er op zijn beurt een zwijnenstal van te maken? Moet Vader weer op de uitkijk gaan staan, eeuwig op de uitkijk…?

De oudste zoon: Israël, Jona, Gods duif. Wij zijn de zwijnenstal. De bekeerde zwijnenstal met hangende pootjes. En zo gedragen wij ons niet. Wij doen net alsof wij enig kind zijn. Het alleenrecht hebben. In de plaats van de oudste zoon gekomen. De oudste rechten overgenomen. Kunt u een beetje begrijpen hoe de oudste zoon over ons denkt?

Allemaal vragen. En het antwoord is er nog niet. Het verhaal is nog niet af. God komt Godzijdank nog niet met het laatste bedrijf. Er kan nog van alles gebeuren aan gesprek en aan verzoening, aan God dóór krijgen en jezelf dóór krijgen, aan niet alleen vóór de waarheid zijn maar er ook áchter komen en er áchter staan…

Wat moet die oudste zoon anders zeggen dan wat hij zegt? Wat moet Israël anders denken dan Israël denkt? Jona, de duif, Israël, Gods oudste zoon, heeft toch het grootste gelijk van de wereld? Moet je kijken in de Bijbel: daar heb je Amalekieten en Ammonieten en Amorieten en Moabieten en Ninevieten en andere deugnieten. Moet je kijken in de geschiedenis: Israël altijd uitgesloten, altijd gediscrimineerd, altijd de schuld gekregen van Goede Vrijdag – en altijd achterdochtig of er niet wéér ergens gele sterren klaarliggen.. en nu gaat God de Ninevieten nog sparen ook. Straks komen ze twee keer zo sterk terug, politiek, militair. En wij moeten de klappen weer opvangen.

De oudste zoon heeft het grootste gelijk van de wereld. En dat poetsen wij niet uit. Alleen God is nog over, en Jona – en dat vraagteken. En God, die Vader, gaat niet argumenteren of tegenspreken. Hij vraagt alleen maar of die oudste zoon met die gekwetste hardheid wel voldoende op Hem lijkt. Jongen, wat ben jij hard. Genadig en liefdevol, geduldig en trouw en tot vergeving bereid. Lijk jij wel op mij? En Jona vindt dat God veel te goed voor deze wereld is. God is naïef, God is goedgelovig, God heeft de dingen niet dóór. God praat liever honderd keer over de hemel dan één keer over de hel.

Alleen God is nog over, en Jona, en dat vraagteken. En de verleiding is groot om te zeggen, voor te zeggen, wat Jona zou moeten antwoorden. Binnenkomen en feestvieren, alles gladstrijken en nergens over praten want dat is te pijnlijk. Feestvieren en blij zijn, want het is Pasen geweest, wij waren allemaal dood maar zijn weer teruggevonden door God. Maar intussen… Wij zijn in dit verhaal de zeelui, de Ninevieten. Jona moet klaar komen met een vraag. Maar wij ook. Want de vraag is of wij met ons barre heidendom Jona, Gods duif, de oudste zoon, Israël, niet hebben gemaakt tot wat hij nu is.

In het licht van deze diepgang vind ik een boektitel als Im Bauch des Fisches, Ökologische Theologie, onbestaanbaar en onuitstaanbaar. Sommigen, niet alleen Duitsers, zullen het nooit leren. Begin nu eens met Bijbelse theologie, met de tekst, met het Verhaal. En het Oude Testament hoeft niet alleen christologisch uitgelegd te worden om bij het Verhaal te mogen horen. Het Verhaal is belangrijk, niet als ecologisch recept of als heiligingsmodel of als cursushandleiding. Dat maken wij ervan. Maar het Verhaal maakt ons en breekt ons eerst. Het heeft zijn eigen relevantie voordat wij met ons receptenboek en onze gebruiksaanwijzing beginnen.

De zeelui en de Ninevieten moeten hun mond nu even houden. Is het verhaal mislukt, als het een keertje niet primair over òns gaat? Is het verhaal mislukt, als het een keertje niet gaat over wat wij moeten en kunnen doen? Soms denk ik – maar dat is dan ook maar mijn mening, zeg ik er eerlijk bij – dat de kerk eens een poosje over Israël zou moeten zwijgen in plaats van al die kouwe drukte van nu. Onopgeefbaar verbonden met het volk Israël: die (goedbedoelde!) bepaling uit de kerkorde van de Protestantse Kerk heeft tot nu toe alleen maar spraakverwarring of kadastertheologie opgeleverd, en tot verwaarlozing van onze Palestijnse medechristenen geleid… Vind ik.

Stil, laten we eerbiedig luisteren. Want God stelt een vraag. En tot op de dag van vandaag leest Israël het boek Jona in de synagoge. Zou Ik dan geen verdriet hebben om Ninevé? Wie is de naaste geweest? We konden toch niet anders dan feestvieren? God is er ook nog. Hij zou de oudste en de jongste zoon ik weet niet wat kunnen aandoen. Hij zou de hele wereld met ons hele beestenspul naar de hel kunnen laten lopen. Maar Hij doet het niet – want Hij is God. Genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en bereid het onheil af te wenden. Voor duiven en voor draken. En er zijn veel, zeer veel, goddeloze mensen. Maar er is geen mensenloze God.

Wie het vatten kan, die vatte het…

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: