Jona, de havik die geen duif wilde zijn: Jona 3

Het stond in het Nederlands Dagblad van 24 april in een artikel over jongeren en klimaatleiderschap. De jaaropleiding is vernoemd naar de profeet Jona, omdat hij een lastige opdracht kreeg van God. Jona vluchtte van zijn verantwoordelijkheid en had last van zijn eigen veroordelende gedachten. Hij wilde dat de wereld (Ninevé) zou veranderen, maar hij moest zelf ook veranderd worden. Ik reageerde kritisch via Twitter: “ik zou het boekje nog maar eens lezen”. Instemmende reacties van collega’s. Maar ook wat bangige vragen over gewone mensen die de Bijbel niet zouden mogen lezen en over academische theologen in hun ivoren torens. Ik heb op Twitter beloofd om in @denkenmetdiederik.com wat uitvoeriger op Jona in te gaan. Dit is de derde aflevering.

Jona dus, hoofdstuk drie. Jona betekent: duif. De duif komt uit de grote vis. En straks komt er een kleine worm, die de wonderboom opeet. Onze lieve Heer houdt er maar een vreemd beestenspul op na. Jona betekent: duif. Want dieren zijn precies als mensen, met dezelfde mensenwensen, met dezelfde mensenstreken (zei een uil, maar die zei dat niet in de Bijbel)…

Deze duif, na zijn vlucht, na zijn ondergang, na die vis (er zit beslist een luchtje aan de duif, een visluchtje)… Deze duif moet nu eindelijk naar Nineve. Het heeft nu lang genoeg geduurd, God heeft lang genoeg moeten wachten. Nu zal beginnen waar het verhaal van Jona mee begon: klaag Nineve aan. Maar dat staat er niet. Onze vertaling maakt dat er wel van – lekker gemakkelijk – maar het staat er nu net iets anders. Breng de prediking die Ik tot jou spreek. Niet meer: aanklagen, maar: prediken. Veel opener, neutraler.

Eigenlijk hééft God al gesproken tot Jona. Hoofdstuk 1: hoe ver jij ook wegvlucht, ook al ga je precies de andere kant op, Ik weet jou te vinden. Het lijkt Psalm 139 wel: Al nam ik voor mijn vlucht te baat de vleugels van de dageraad, al woonde ik aan de verste zee, uw hand gaat altijd met mij mee. Waar ik de vleugels uit zou spreiden, Gij houdt mij vast, Gij blijft mij leiden. Hoe ver jij ook wegvlucht, Ik weet jou te vinden: Jona, hoofdstuk 1. En dan hoofdstuk 2: hoe diep jij ook wegzinkt, Ik haal jou er weer boven op. Eigenlijk hééft God al gesproken tot Jona. De man is een rondwandelende preek. Een duif met twee vlerken. Een boodschap op twee benen.  Over vergeving. Over een nieuw begin. Over een nieuwe kans.

U snapt toch wel: déze mens kan niet meer de stad Nineve aanklagen, zoals in hoofdstuk 1 stond. Deze mens met een visluchtje er aan, deze mens met het zeewier van de diepte nog in zijn haren, deze mens kan Nineve niet meer aanklagen. Dan moet God toch echt een ander sturen. Want er is wat gebeurd met deze mens – door God. Er is wat gebeurd met het volk Israël – door God. En er is ook iets gebeurd met de gemeente, en met de mensen – door God. Je kunt toch niet doen alsof er niets gebeurd is. Je kunt toch niet – die gelijkenis van Jezus bij Mattheüs – de ander bij de strot grijpen voor een kleinigheid, als aan jou tienduizend gewichten van schuld en mislukking en vluchtpogingen zijn kwijtgescholden. God praat daar niet meer over, over die enorme schuld. Maar dan kan Jona op zijn beurt Nineve toch niet meer aanklagen? En Paulus kan de mensen toch niet meer vervolgen, met onheil bedreigen? Dat was Saulus. Maar Paulus is een nieuw mens geworden. Hij loopt zich de benen uit het lijf om een boodschap van heil te brengen.

Deze Jona zal niet meer aanklagen. Nee: breng de prediking die Ik tot jou spreek. En als God hem zegt dat hij aan moet klagen, als God hem zegt dat hij het oordeel uit zal spreken – dan zal hij dat met stralende ogen doen. Dan zal hij vertellen van zijn vlucht, en zijn redding uit de diepte, en waarom hij zo naar vis stinkt. Hij zal vertellen dat God het oordeel en de ondergang niet bedoelt. Het oordeel, zei Luther, is het werk van Gods linkerhand – en God is rechtshandig. Er meinet’s nicht, het oordeel is niet Gods werkelijke bedoeling. Redden, dat wil Hij. En Jona zal dat vertellen, uit zijn tenen. Ongenadig de waarheid zeggen: dat wil er bij Jona niet meer in. Hij zal hooguit zeggen: God zegt nee maar Hij wil eigenlijk naar het ja toe.

Nineve is een reusachtige stad, onmenselijk groot. Letterlijk staat er: een grote stad voor God. Eigenlijk geen menselijke stad meer, met een menselijke maat. Voor ons is deze stad, deze wereld, bijna normaal. Moord en doodslag, oorlog en conflict, honger en machteloosheid, vlucht en dakloos, vandalisme en criminaliteit, klimaatknoei: het hoort er allemaal bij. Eerlijk gezegd wén je er ook aan. De zwaksten vangen de klappen op. Je schrikt er niet meer van.

Maar God zegt: nee. Het is niet normaal. De onmenselijkheid is te groot. Die zelfoverschatting van mensen, dat egoïsme, dat buitensporige leven, alsof het niets kost: dat kan niet. Het mes moet er in. De stad is te groot geworden. Zoals Babel, met die toren: te groot. Zoals Sodom en Gomorra: geen gastvrijheid meer, geen grenzen meer. Die steden zijn omgekeerd. Maar als deze Jona dat zeggen moet van God…

Deze Jona, die terug is van weggeweest, er weer boven op van diep geweest, weer levend van dood geweest: deze Jona zal diep de stad ingaan, dagen lang, weken lang, en zoeken tot hij tien rechtvaardigen gevonden heeft. Zoals Abraham, de vader van Israël, voor Sodom gedaan heeft. Deze Jona zal altijd, ook als hij zeggen moet dat de stad wordt omgekeerd, zeggen: mensen, keer U om. Want God kan Zichzelf ook omkeren. Jona weet er alles van. Het was voor hem ook bijna te laat.

Deze mensen, die bij Goede Vrijdag en Pasen vandaan komen, zijn totaal ongeschikt voor chagrijn en negativiteit. Ze getuigen onverwoestbaar vrolijk van de liefde van God voor alle mensen. Deze traditie, die bij de Hervorming in 1517 vandaan komt, van genade alleen en Gods goedheid alleen – die zal toch nooit meer versplinteren door gelijkhebberij en kleinzieligheid. Deze kerk zal toch eendrachtig van Gods liefde getuigen in plaats ervan dat ieder met een boekje of eigen liedbundel opgewekt of hemelhoog in een nog eigener hoekje zit – en voorzichtig, geen slapende honden of slapende Bonden wakker maken…

U snapt nu wel: zo had het verhaal moeten gaan. Maar de werkelijkheid is anders. Daar gaat Jona, zoals de Heer hem opgedragen had. (Dat moet er nu wel even bij, want het is ook anders geweest). Het is niet vanzelfsprekend: Gods mensen gaan blij en dankbaar op zijn weg. Daar gaat Jona – zoals de Heer hem opgedragen had. Maar hij kijkt er niet vrolijk bij. Meer als een boer met kiespijn. Hij gaat, maar dan meer op de manier van: ’t is rot maar ’t mot van God. Vluchten kan niet en weglopen helpt niet. Er zit niets anders op dan Nineve. ’t Is rot maar ’t mot…

Nineve is een grote stad voor God, ter grootte van drie dagreizen. Je hebt wel drie dagen nodig om overal geweest te zijn. Zoals Jona ook niet maar één dag in de vis is geweest, maar drie dagen en drie nachten. Echt helemaal de diepte in, en er weer bovenop gehaald. Jona maakt zich wel erg vlug van Nineve af. Eén dagreis, en dan heeft hij het wel bekeken. Jezus had het nog over twéé mijlen met iemand gaan. Maar Jona loopt met zichtbare tegenzin de kantjes er af. Alsof Nineve besmettelijk is.

Nineve doen in één dag. Sommige Amerikanen “doen” Europa in tien dagen. Zo van: het is nu donderdag dus dit moet België zijn. Alle bezienswaardigheden gehad. Maar hebben ze ook mensen gezien? Kennen ze Europa nu van binnen uit? Jona als toerist, vluchtig, één dagreis. Heeft hij wel mensen gezien, die oma met haar kleinkind in dat park… Heeft hij wel naar rechtvaardigen gezocht, als het er maar tien zouden zijn… Nog veertig dagen en Nineve wordt omgekeerd!

Maar als je zelf na die vis iets weet van drie dagen en nachten… Veertig dagen was natuurlijk voor het volk Israël een herinnering aan die veertig jaren in de woestijn. De woestijn als leerschool op weg naar het beloofde land. Leerschool, want Gods mensen kunnen er maar niet aan wennen dat ze bevrijd zijn tot een nieuw leven. Veertig dagen – dat kan toch niet uitlopen op: ondersteboven keren? Het gaat om overgaan, verder komen. Zeker: het onrecht moet afgezworen, het recht moet worden aangeleerd; God vindt niet zomaar alles goed. Er gaat nogal wat mis met mensen onderweg met God.

Maar Jona vertelt niet het geheim van de veertig dagen: niet de ondergang maar de opstanding. Hij doet net alsof die veertig dagen een onherroepelijke termijn zijn – en daarna komt de ramp. Tijd van zweten en van doodsangst. Jona, met het zeewier van Gods goedheid nog in zijn haren – hij weet toch hoeveel geduld God met hém heeft moeten hebben. Hij kan toch niet het ònheil preken alsof er met hem niks gebeurd is? Jona, jij bent toch niet van beton – en jouw God is dat toch ook niet?

Nu gaat het verhaal even niet meer over Jona. Het gaat over de mensen van Nineve. En zij geloven God. Zij keren zich om. Zie je dat: de stad is al omgekeerd. De mensen hebben zich al omgekeerd. Niet na drie dagen en nachten, en helemaal niet na veertig dagen, maar na één dag. De mensen keren zich om. De koning voorop. Alle glamour en glitter afgelegd, en berouw. Alles en iedereen in zak en as, tot en met de dieren aan toe. Zij keren zich om – opdat de stad niet omgekeerd zal worden. Sterker nog, dit verhaal. Zij keren zich om – opdat God Zich zal omkeren. Ze zeggen niet: eerst nog een nachtje over slapen, het valt misschien wel mee, de soep wordt niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Eerst maar eens een afkoelingsperiode, want met opwekkingsbewegingen moet je voorzichtig zijn, vooral als ze uit Amerika komen…  De mensen in Nineve geloven God. Godzijdank geloven zij niet in Jona. In de onherroepelijke ondergang omdat God van beton is, net als Jona zelf. De mensen in Nineve grijpen de ruimte: veertig dagen omkeren, leven, geloven. In veertig dagen kun je nog veel meer uitpraten en goedmaken dan in drie dagen en nachten. En de mensen hebben berouw en belijden uitvoerig hun zonden, zoals dat bij een bevindelijke prediking en een echte bekering hoort, als een brandhout uit het vuur gerukt.

Maar ook dat staat er niet. Er staat dat God omkeert en berouw heeft. Hij is niet zoals Jona. God verandert wél – om dat éne te bereiken: een nieuw leven van de mensen. Niet de ondergang, maar opstanding: Pasen. God verandert wél. HIJ heeft berouw. En Nineve gaat ineens op een nieuwe schepping lijken, een nieuw Jeruzalem, met een koning die knecht wil zijn. God ziet de mensen die Jona niet gezien heeft, niet kòn zien – zijn eigen ondergang allang vergeten, hoog van de toren blazend. Eigenlijk is Jona geen mens, meer een spotprent, een karikatuur. Maar, zoals dat met cartoons gaat: er zit meer waarheid in dan ons lief is.

En wij denken: dit kan helemaal niet. Wij zijn niet zoals Jona. Dit kan helemaal niet: zo’n grote stad die omkeert naar God. Het is in werkelijkheid veel moeilijker. Was het nu maar zo eenvoudig om duif van uw vrede te zijn. Maar kennelijk heeft God aan Jona méér de handen vol dan aan Nineve…

Jona dus, hoofdstuk drie. Jona betekent: duif. De duif komt uit de grote vis. En straks komt er een kleine worm, die de wonderboom opeet. Onze lieve Heer houdt er maar een vreemd beestenspul op na. Ben jij Jona niet, deze spotprent? Prima. Zeg dan maar, wie je wél bent. Na drie dagen (het mag ook na veertig)…

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: