Het stond in het Nederlands Dagblad van 24 april in een artikel over jongeren en klimaatleiderschap. De jaaropleiding is vernoemd naar de profeet Jona, omdat hij een lastige opdracht kreeg van God. Jona vluchtte van zijn verantwoordelijkheid en had last van zijn eigen veroordelende gedachten. Hij wilde dat de wereld (Ninevé) zou veranderen, maar hij moest zelf ook veranderd worden. Ik reageerde kritisch via Twitter: “ik zou het boekje nog maar eens lezen”. Instemmende reacties van collega’s. Maar ook wat bangige vragen over gewone mensen die de Bijbel niet zouden mogen lezen en academische theologen in hun ivoren torens. Ik heb op Twitter beloofd om in @denkenmetdiederik.com wat uitvoeriger op Jona in te gaan. Dit is de eerste aflevering.
De rabbi nam zijn gemeente mee naar buiten, de stad uit, naar de heilige plek. Daar stak hij een vuur aan en daar deed hij een wonder. De rabbi stierf, dus dat wonder kon niet meer. Maar zijn gemeente ging op de betreffende dag de stad uit, naar de heilige plek. Daar staken ze het vuur aan en vertelden ze het verhaal. Die generatie stierf, en ze konden de heilige plek niet meer vinden. Maar in de stad staken ze het vuur aan en vertelden ze het verhaal. Barre tijden braken aan. Het vuur werd gedoofd en niemand wist meer hoe het aangestoken moest worden. Maar ze vertelden wel op de betreffende dag het verhaal: de rabbi nam zijn gemeente mee naar buiten, de stad uit, naar de heilige plek. Daar stak hij een vuur aan en daar deed hij een wonder. Ze vertelden wél het verhaal…
Dat is er ook aan de hand met het boek Jona, dat wat de taal betreft tussen 500 en 200 voor Christus geschreven moet zijn. Er was ooit een profeet Jona geweest, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer (staat in het Koningenboek). En ooit was er een grote stad geweest, Nineve, hoofdstad van het wereldrijk van Assyrië. Maar in de tijd dat het verhaal van Jona opgeschreven werd, was Jona allang dood en Nineve een vage herinnering. De rabbi was dood, de heilige plek niet meer te vinden, het vuur was gedoofd, maar ze vertelden het verhaal.
Geleerden zeggen dat het verhaal van Jona historisch niet kan kloppen. Nou en? Wij zijn geroepen het verhaal te vertellen en te horen. De barmhartige Samaritaan heeft ook nooit echt bestaan. Het was alleen maar een verhaal dat de Here Jezus vertelde om een punt te maken. Maar de barmhartige Samaritaan is spreekwoordelijk geworden, levensecht. Zoals Heer Ollie en Tom Poes, of Asterix en Obelix: het klopt historisch niet, en toch is het écht. Zo echt dat je er bijna in kunt knijpen. Het boek Jona hoort bij de profeten. En profeten hebben het niet over historie, maar over Gods wil voor nu en voor vandaag. En zo vertel ik het verhaal.
De rabbi is dood. De Here Jezus is weg – zal Hij ooit nog eens komen? – en wij kunnen niet toveren of wonderen doen. Zo voelt dat, tenminste. De gemeente als heilige en veilige plek, een schuilplaats, een licht voor de wereld, een vlam van hoop? Nou, moeilijk, man, moeilijk. Het vuur is wat gedoofd, het is moeilijk om het warm te krijgen in deze wereld. Beetje bij mekaar kruipen dan maar, voordat de laatste het licht uitdoet? Lang geleden, dat we een Woord voor de wereld hadden, dat Nederland een gidsland was en Europa een visioen. Lang geleden, dat honderdduizenden op de been kwamen om te demonstreren tegen raketten en voor de vrede. Beetje boos dus, verongelijkt, omdat de grote dromen niet uitkwamen? Dus dan maar de simpelste oplossing: luiken dicht en grenzen dicht…
Israël na de ballingschap heeft ook zo’n tijd gehad, doorleefd. Geen zelfstandigheid meer: de beslissingen werden ergens anders genomen. David, Salomo, de tempel? “Er was eens”, allemaal verleden tijd. Israël, proeftuin voor de wereld? Abraham, met wie alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden? Stel je verwachtingen maar naar beneden bij, dan valt het ook niet tegen. Concentreer je liever op het eigene, op wat je nog hebt. Met een boekje in een hoekje, met een vroom boekje in een klein hoekje. Alle vreemdelingen er uit, zeggen Ezra en Nehemia. Eigen volk eerst, toen ook al. Psalm 87? Vréémde Psalm…. Méér dan vijftig tinten grijs. De rabbi dood, de heilige plek niet meer te vinden, het vuur gedoofd. Grijs…
Ineens is er dan dat verhaal: Israël, mijn Jona, mijn duif (Jona betekent: duif), sta op. Ga weer eens vliegen. Blijf niet zitten op je nest, ga vliegen, kom desnoods met een palmtak in je snavel terug, maar doe wat! Blijf niet in je ark zitten, verongelijkt, boos, dichtgetimmerd. De wereld, Gods wereld, is er ook nog. En Psalm 87 is er ook nog. Sta op, Jona. Dat zegt God. Dat zegt straks de kapitein van het schip.
En vermoeid komt de duif overeind en strijkt de veren glad. Vliegen? Goed Heer, als U het zegt. Waarheen? Een ommetje? Twee, drie straten ver? Wàt zegt U? Nineve, de grote stad? Maar dat is het summum van alles wat verkeerd is. Wee de bloedstad, een en al leugen, vol oorlogsbuit, het roven houdt niet op – zegt de profeet Nahum. Dáár naar toe? Nineve, symbool van alles wat er in die grote boze wereld mis is. (Sommige mensen zeggen hetzelfde over Brussel). Dáár naar toe? God, kijk dan: ik ben maar een duif. Als ik nu een leeuw was, of een olifant. Naar Nineve, om de stad aan te klagen? Wat denkt U wel, God: ik ben een fatsoenlijke huis-, tuin-, en keukenduif. Geen pòstduif.
Maar het Woord des Heren geschiedt aan Jona, aan mensen zoals hij en wij. Niet onze eigen mismoedigheid, want die hebben we zelf al in huis. Niet onze eigen lamlendigheid, vluchtgedrag, overlevingsdrang, probleemmakerij. Die hebben we zelf al in huis. Dan geschiedt er niks. Maar het Woord des Heren geschiedt aan Jona (jammer dat dat toch een beetje plat weg-vertaald is). God is er ook nog, en een roeping, een taak, een wereld die ten hemel schreit en God hoort dat en doet er iets mee.
Abraham ging, toch maar weer, met Sara. En Debora ging. En Ruth. En David. Opstaan, opstijgen, mijn duif, mijn volk, mijn lieveling. Alsof het elke dag Hooglied is. En de duif stijgt op, met loodzware vleugels, en vliegt precies de andere kant op. God, ik ben zo moe. Kunt U niet eens een keer een ander sturen? Uw Zoon, bijvoorbeeld? Mag een ander volk eens een keer het uitverkoren volk zijn, vraagt Israël… En de duif Jona – zegt het verhaal – stijgt niet op, maar daalt af. Eerst daalt hij af naar de haven, dan daalt hij af in het schip, en dan daalt hij helemaal af tot onder in het schip. God zei één keer: Nineve. Maar Jona zegt drie keer: Tarsis, en daalt drie keer af. Precies de andere kant op. Alles liever dan Nineve. Tegen één opdracht van God staan altijd drie weigeringen van mensen. Minstens drie. Wèg van voor Gods aangezicht, de diepte in, de diepte van de dood. Daar slaapt de duif. Niet vliegen naar Nineve, maar een cruise naar Tarsis. Op je dooie gemak.
God zoekt geen vervanger. Een grotere vogel, een grotere, sterkere vlerk. Een havik, misschien voor Nineve? Een havik met een grote Bom in zijn snavel? Maar deze God doet dat Godzijdank niet. Hij blijft zijn duif op de huid zitten. Desnoods met gooi- en smijtwerk (dat moet ik even uitleggen: bepaalde woorden komen in het verhaal steeds terug. God gooit een grote storm op de zee, de zeelui gooien de lading overboord, Jona zegt: gooi mij maar over boord en uiteindelijk gooien ze hem overboord). God blijft zijn duif aan de staart trekken, desnoods met gooi en smijtwerk.
Die zeelui zijn heidenen. En ze vallen mee. De schepelingen beginnen te bidden, terwijl Jona de slaap van de onrechtvaardigen nog slaapt. De kapitein zegt tegen Jona hetzelfde als wat God tegen Jona gezegd heeft: sta op. Alsof de kapitein ineens de profeet geworden is voor Jona, de niet zo schone slaper. Sta op en bid! En je zou je toch kapot schamen… De heidenen vrezen met grote vrees. Ze gooien Jona ook niet zomaar overboord. Ze roeien eerst nog met de riemen die ze hebben. En als de storm voorbij is, brengen ze offers en doen ze geloften. Dat barre heidendom valt ineens mee.
Jona valt tegen. Geen gebed komt over zijn lippen. Geen schreeuw om hulp. Desnoods niet voor hemzelf, maar voor de mensen die hij in gevaar heeft gebracht. Geen schreeuw tegen zichzelf. Alleen maar: gooi mij met mijn schuld maar in zee. De duif, die de zonden der wereld op zich neemt? Welnee. Alleen maar een spotvogel. Een karikatuur. De duif blijft op de vlucht. Niet: dan liever de lucht in, maar: dan liever de diepte in. Waar vissen zwemmen, kleine – en grote (maar dat weet Jona dan nog niet).
Het verhaal is een beetje een lachspiegel. Maar wat je in sommige lachspiegels ziet, is om te huilen. Het verhaal is een beetje een karikatuur, een spotprent. Maar sommige karikaturen lijken akelig veel op de werkelijkheid. Valt de wereld altijd mee, zoals die heidense zeelui en hun kapitein? Ik zou dat zo niet durven zeggen. Vallen Gods mensen – in de bedeling van het Oude en die van het Nieuwe Testament – altijd tegen? Ik zou dat ook zo niet durven zeggen. De enige die meevalt in het boek Jona, dat is God.
Kijk in de lachspiegel van dat kleine boek van drie bladzijden in mijn Bijbel. Iemand heeft ooit het verhaal verteld – en opgeschreven. Kom op, niet zo zielig doen. Kop op, duif. Niet zo weerloos en kwetsbaar. Je kunt vliegen! Vliegen, dat is het probleem niet, Maar de goede kant op..! En God haalt alles uit de kast om de duif weer de goede kant op te krijgen. In dit kleine boek: een grote wind, een grote storm, grote vrees, een grote vis… In plaats van over populisme te klagen zou de gemeente haar verhalen weer moeten vertellen, die zij van Israël gekregen heeft.
Nog even over die rabbi aan het begin, maar dan omgekeerd. Het kan ook omgekeerd, namelijk: ze vertelden het verhaal. God mag weten hoe, maar het vuur ging weer branden. En er is maar een heel klein beetje vuur nodig. Bij het licht van het vuur zagen ze hun heilige plek weer. En er geschiedde waarempel een wonder: de rabbi werd als het ware weer levend. Maar ja, dan ben ik al bij de Wederkomst. Eerst nog een beetje vliegen… vertellen…