“Laat gebeuren wat de Heer wil” (Handelingen 21 : 14)
Jaren geleden liepen we in Amerika op de horlogeafdeling van de Walmart. Er hing een groot bord: What Would Jesus Do? Mijn vrouw vroeg wat ik van zo’n slagzin vond. “Jezus droeg in ieder geval geen horloge”, zei ik. Mijn vrouw vond dat toch wat kort door de bocht…
Het gaat in dit verhaal om Gods leiding voor Paulus. Welke kant moet Paulus van Hem op? In het verlenge daarvan: waar moeten wij naar toe, welke kant op? Wat verwacht Hij van mij: wel of niet solliciteren, een studie volgen, een relatie aangaan – en met wie? Wat wil God persoonlijk voor mij?
Sommigen vinden dat een ouderwetse vraag. Knusse kleinschaligheid. Hopeloos heilsegoïsme. Vraag liever wat God met de naaste wil. Dat klinkt beter. Vraag liever wat God met de wereld wil. Je moet niet doen alsof jij zo belangrijk bent. God heeft zijn handen veel te vol aan al die anderen, aan de hele wereld, om ook nog eens op jou te letten.
Het lijkt even heel (edel)moedig. Maar de naaste is nergens zonder mij. De wereld, de geschiedenis: ik leef er ook in en maak er deel van uit. Ze zijn niet compleet zonder mij. Het gaat niet alleen maar om het persoonlijke. Dat is inderdaad te smal. Maar het persoonlijke hoort er wél bij. Het gaat in dit verhaal niet om Paulus persoonlijk. Het gaat om zijn ambt, zijn taak, zijn werk in Gods Koninkrijk. Maar daar is Paulus wél voor nodig. Je kunt Paulus niet zomaar met Petrus verwisselen (en dat is maar goed ook). Het kan niet voor hetzelfde geld iemand anders zijn. Het persoonlijke hoort er wél bij. Dat God iets persoonlijks met jou en mij heeft, is in de Bijbel wel helder. Maar wat heeft Hij met ons voor? Wat is mijn plekje, wat wordt er gevraagd – en wat wordt er niet gevraagd?
Veel mensen kunnen gelukkig wel praten over Gods leiding achteraf. Als ze omkijken naar de kluwen van hun leven. Een doolhof vol rare knopen en onduidelijke kruisingen. Achteraf hoor je mensen dan zeggen: het was niet voor niets dat ik hier terecht kwam. De doolhof was toch een weg. Er was toch een pad, een vinger, een hand van God. Soms hield die hand mij zelfs tegen. Leuk was dat niet. Soms heeft die vinger ook wel bijgestuurd. Dat streek ons tegen de haren in.
Dat mag je – voorzichtig – ook wel tegen elkaar zeggen. Voorzichtig, en niet te getuigend, te nadrukkelijk, te “evangelisch”. De doolhoven van onze levens zijn verschillend en de manieren waarop we er min of meer heelhuids uitkomen lopen nogal uit elkaar. Voor mij kan God veel verder weg zijn dan voor een ander, en omgekeerd. Als we praten over een God die persoonlijk iets met ons voor heeft, dan mag niemand standaardiseren of een meetlat hanteren – zoals de vrienden van Job deden. Persoonlijk is persoonlijk. En zo praten we wel eens voorzichtig met elkaar over Gods leiding achteraf. Misschien met een paar gram vertrouwen dat het morgen ook wel met de wereld, de naaste en onszelf goed zal komen.
Gods leiding gisteren en eergisteren, dat gaat nog wel. Maar Gods leiding morgen: hoe dan? Want het leven bestaat uit beslissingen. Je kunt niet gaan zitten wachten op een briefje uit de hemel. Het leven en de geit moeten vooruit. De samenleving vraagt om snelle beslissers. Dan doe je dat maar, in arren moede. Met de handen in de lucht: God zegene de greep. Met een gat in de buik (net als dat beeld van Zadkine in Rotterdam: niet moeders mooiste, maar wel realiteit). En altijd die vraag: heb ik het wel goed gedaan, zit ik op het goede spoor?
Je kunt om raad vragen. Om een second of een third opinion. Vroeger liepen mensen veel dominees af. Nu zijn er coaches. En ze spreken elkaar allemaal tegen, daar in de hulpverleningsindustrie. Dat komt door het persoonlijke. Mensen willen een persoonlijk antwoord en geen standaardantwoord uit een boek. De dominees spreken elkaar tegen want zij weten alleen iets over Gods leiding bij zichzelf. Coaches hebben geen verstand van Gods leiding bij jou. Het persoonlijke maakt dat het smaakt, maar maakt het ook zo moeilijk. En wat, als zelfs apostelen niet de oplossing zijn, maar het probleem vormen?
Voor Paulus was het ook moeilijk. Het afscheid van de kerkenraad in Efeze in het vorige hoofdstuk valt zwaar. Paulus vertelt over zijn weg naar Jeruzalem, naar gevangenschap en vervolging. Heel die kerkenraad barst in gehuil uit en ze vallen Paulus met zijn allen om de hals. Paulus moet zich van hen losscheuren (21 : 1). Paulus denkt niet: deze houding van de kerkenraad is een vingerwijzing uit de hemel. Zo’n hele kerkenraad kan zich niet vergissen. Ik zal het wel bij het verkeerde eind hebben. Nee, hij scheurt zich los. Het lijkt erop dat hij een eenmansbedrijfje begint. Die anderen zijn toch ook gelovig en hebben een stem in het kapittel. Zij vinden dat hij zich op het zendingsterrein veel nuttiger kan maken dan in Jeruzalem. Het gaat toch niet om een ouderwets jongensboek met een heldenrol voor Paulus…
In Tyrus wordt het nog moeilijker. Niet naar Jeruzalem! – zeggen de leerlingen daar. En ze zeggen het door de Geest. Alsof de hemel schizofreen is, met twee monden spreekt. Weer een afscheid op het strand. Deze keer zijn de vrouwen en kinderen erbij. De druk, het appèl op Paulus worden groter. Niet alleen de gemeente, maar ook de helft van de Geest lijkt het niet eens met Paulus te zijn.
Dan naar Caesarea. Naar Filippus, die we nog kennen van de doop van de hoveling uit Ethiopië. Vier ongetrouwde dochters heeft hij, die de gave van de profetie bezitten. Maar zij zeggen niets. De profetie is objectiever, komt van buiten. Agabus is een gerenommeerd profeet uit Judea. Hij heeft in Handelingen 11 met “succes” een hongersnood voorspeld. Een deskundige van buiten. Hij heeft het over gebonden worden, overgeleverd aan de heidenen. Hij zegt er niet bij wat Paulus nu moet gaan doen. Dat zeggen de anderen nu wel: het reisgezelschap (inclusief Lucas) en de gelovigen in Caesarea zeggen met zijn allen dat Paulus niet naar Jeruzalem moet. Paulus staat alleen. En er is geen stem uit de hemel, zoals indertijd op weg naar Damascus.
Dat was toen de stem van Jezus. En deze Jezus is de gekruisigde en opgestane. Wat de anderen ook zeggen, Paulus’ weg moet volgens hem rijmen op die van Jezus. Die naam noemt Paulus: ik ben niet alleen bereid me in Jeruzalem gevangen te laten nemen, maar ook om er te sterven omwille van de naam van de Heer Jezus. Als wat Paulus doet niet op de weg van Jezus lijkt, lijkt het nergens meer op. Dat is zijn overtuiging en zijn houvast. Meer hoeft hij niet te weten en meer hoeven ze niet te bidden: uw wil geschiede. Maar het blijft een beetje mat en onzeker klinken. Want is Paulus nu een authentieke levensgids of een fanaticus met een messiascomplex? Als zoveel mensen in Gods naam een andere kant op wijzen, mag je dan dwars daar tegen in je eigen richting doorduwen? Het is wel persoonlijk, maar dient het de missie, het Koninkrijk? Wat Paulus wil is misschien goed voor de Here Jezus, maar is het ook goed voor de mensen?
Wij komen daar niet meer achter. Er staat nergens dat wij Paulus hierin moeten volgen. Zoals het volgen van de Here Jezus ook iets anders is dan na-apen. Wij staan niet in zijn schoenen (en Hij van tweeduizend jaar geleden ook niet in de onze, zou ik bijna zeggen). Die slagzin What would Jesus do?, vind ik in ieder geval fout. Jezus is niet te vinden op de horlogeafdeling van een Amerikaanse kwadraatsupermarkt. Gods leiding kom je op het spoor door door de Bijbelverhalen heen te kruipen. En dan persoonlijk je conclusies trekken, binnen de gemeenschap van de gelovigen. Ik geloof in een persoonlijke God – met anderen. Ik geloof voorzichtig… van verhaal tot verhaal…