Hande(rs)lingen (3)

2: 8. In het eigen dialect, waarin wij geboren zijn…

Heit – mijn schoonvader – was een Fries in wie geen bedrog was. Zoals hij voor Mem gezorgd heeft toen zij dement werd: het was een voorbeeld van trouw in goede én in kwade dagen. Ze spraken thuis Fries. Zo heb ik die taal ook leren verstaan en waarderen. Maar Heit geloofde niet in het Fries. Hij geloofde in het Nederlands. In de oude kerktaal die hij ooit geleerd had op de catechisatie en in de mannenvereniging. En als hij over het geloof begon, herkenden wij hem niet meer. Hij begon archaïsch hoog-Nederlands tegen ons te preken, en daar mocht je niet van afwijken, ter linker- of ter rechterzijde. Want zo had hij dat geleerd. Alsof zijn geloof iets aparts was dat niet bij zijn Friese identiteit hoorde. Wij vonden dat als kinderen kunstmatig en prekerig, alsof hij niet in zijn geloof woonde maar er in ging logeren. Het kon bij hem niet gewoon: praten over God. En wij raakten immuun. Hij bereikte ons niet meer, of wij luisterden niet meer… Wij waren het eigenlijk zat, en Mem ook. Op hun graf hebben wij het toch maar in gewoon onvervalst Fries gezet:  ik wit wêr’t jo hûs stiet. Ik kom wol teplak (Psalm 23).

Handelingen. Op een gegeven(!) moment hoorden de mensen over God spreken – niet in het klassieke Hebreeuws, of in het modernere Aramees, of in het Grieks (het steenkolenengels van die dagen), maar in hun eigen dialect. Zó staat het er, onomwonden. En zelfs vertalers schrikken terug voor dit woord: dialect. De taal die je thuis sprak, of met vrienden en vriendinnen op het schoolplein, of met oude bekenden als je in je oude geboorteplaats terugkomt. God spreekt na dat gegeven(!) moment ook Gronings, Fries of Zeeuws. Er is geen aparte, heilige kerktaal meer. Het potjeslatijn heeft zijn tijd gehad.

Ik kom uit de gereformeerde wereld. Daar gold de regel: als je het nu maar eens was over de woorden, de leer, de drie Formulieren van Eenheid vasthield en ondertekende, dan zou je nooit narigheid hebben in de kerk. Eén zijn betekende: het ééns zijn. Daarmee hield je de kerk waar en zuiver. Het kwam op de leer aan, op de woorden die je gebruikte. Als je die nu maar kende, leerde en repeteerde, was het in orde. Het lag heel gevoelig als je van die taal afweek. Gereformeerden waren heel talig, heel goed in de grammatica van het geloof. Zo zou je, dachten ze, de vrijzinnigheid buiten de deur houden. Wat dat betreft zijn de gereformeerden van een koude kermis thuisgekomen (áls ze daar al naar toe mochten…).

Gereformeerden leerden dus slecht om het in hun eigen woorden te zeggen. Om Gods verhaal in hun eigen verhalen in te brengen, zodat ze voortaan één geïntegreerd geheel vormen. Gods grote daden horen en onder woorden brengen in je eigen dialect. Hoezo: er lag toch een andere taal kant en klaar, waarin je met God en met elkaar communiceerde. Maar toen die kerktaal begon te kraken vanwege het verlangen naar het eigene, authentieke, stonden gereformeerden ineens met lege handen en met de mond vol tanden. Want in het Twents over God spreken – dat kón toch niet? Om maar te zwijgen van in het Fries bidden… Mocht je dingen wel anders zeggen, of was het risico te groot dat je daarmee ook andere dingen ging zeggen?

Evangelische gelovigen zijn daar beter in: God bij het gewone leven betrekken. Maar het lijkt alsof ze er een slecht geweten bij hebben. Want als ze een keer beginnen te bidden, is er geen houden meer aan: tientallen keren gebruiken ze de aanroepingsterm “Heer”. Stel je voor dat in de hemel een belletje klinkt zodra op aarde dat woord “Heer” uitgesproken wordt, dan worden ze daarboven bij evangelische gebeden straks nog compleet lawaaidoof. Eén keer “Heer” is toch ook voldoende? Maar nee: het moet tientallen keren, alsof het betrekken van de Here God bij ons gewone leven toch op de een of andere manier in heiligheid en eerbied gecompenseerd moet worden.

Het heil wordt met Pinksteren op de een of andere manier gedemocratiseerd. Je hoeft er niet meer voor te verhuizen naar een bepaalde groep of een aparte cultuur. God komt van achter het tempelgordijn, de gevestigde liturgie en de formuliergebeden vandaan. Ik hoef mij voor mijn liturgische platvoeten niet meer te schamen. Ik mag Hem met de tekst dienen zonder me in gewijd textiel te (ver)hullen. Op zondag mag je maandags over God praten. Zodat het kwartje valt. Zodat het voor ons waar wordt en het voortaan ook over ons gaat.

Leven is meer dan etiquette, goede manieren en hoe hoort het eigenlijk. Natuurlijk zijn goede manieren belangrijk. Je moet geen olifant worden die zijn eigen porseleinkast bij zich heeft. Een dominee die in poloshirt met zijn hand in de broekzak een kind staat te dopen – ik heb dat in Grand Rapids een keer gezien – kán ergens niet. Goede manieren zijn nodig om het met elkaar een beetje netjes en ordelijk te houden. Maar goede manieren zijn nog geen leven. Je hebt dan een lege doos. Nog geen Geest. Het leven wordt zelf een maniertje. Je hebt ook taalmanieren, geloofsmanieren. De grammatica van het geloof. Het kan niet zonder. Je hoeft het christelijke geloof niet elke dag helemaal opnieuw uit te vinden. Natuurlijk kun je discussiëren of we op zondag voortaan de Bijbel of de Koran gaan lezen. Alles moet toch kunnen en bespreekbaar zijn? Je krijgt er mij alleen mijn bed niet voor uit. Ga gerust uw gang, maar ik ben bij de Spar en ik blijf bij de Spar. Maar grammatica is nog geen taal. De d en de dt zijn belangrijk, maar daarmee wóón je nog niet in een taal, lééf je nog niet in een taal. Pinksteren is ergens een uitnodiging, zelfs een machtiging, om het voortaan in je eigen taal en in je eigen woorden te zeggen: wie is God voor jou en wie ben jij voor God? En vertel het eerst maar eens in gewone woorden aan jezelf voordat je er anderen mee “lastig valt”. Als het niet dicht bij huis begint, begint het aan de overkant van het kanaal ook niet.

Dat is Pinksteren. Gemakkelijker kan ik het niet maken. Maar geloven wordt er wél leuker van.

Volgende week sla ik even over. Ik hoop dan op “vakantie” te zijn op Nieuw Hydepark, als weekpastor voor een groep vakantiegasten en vrijwilligers. Dat is altijd weer een avontuur: als onbekenden beginnen en als hechte gemeenschap eindigen. Op hoop van Zegen.

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: