Begin juni 1983 ging ik met een krantenknipsel over wiegedood (toen had je die rare tussen-n nog niet) naar mijn vrouw Tineke. “Lees eens”, zei ik tegen haar. “Het komt zo’n tweehonderd keer per jaar in Nederland voor. We zouden het dus ook in de gemeente tegen kunnen komen en dan is ’t goed dat er informatie is”. Zo wisten wij van SIDS (Sudden Infant Death Syndrome). Niets wees er op dat wij op de laatste dag van die maand zelf aan de beurt zouden zijn. Onze Hanneke (genoemd naar de moeder van Samuël, Hanna, en naar Mem, de moeder van Tineke: Riemke – samengetrokken naar Hanneke) was op 17 november 1982 in het ziekenhuis in Almelo geboren. Ons vierde kind, na Helma, Henriëtte, en Jaap. Een probleemloze, blije baby. Ze lachte veel. Als ze buiten in de kinderwagen lag (op haar buik) en je riep haar, dan tilde ze het hoofd boven de rand uit en keek je lachend aan. En als je met haar op schoot zat te lezen, had zij altijd een vinger tussen de bladzijden: “ik ben er ook nog”.
Laatst was SIDS weer in het nieuws. Aan SIDS valt in de wetenschap niet zoveel te verdienen. Kanker bij kinderen komt veel vaker voor en dat is dan ook het terrein waar het meeste onderzoeksgeld naar toe gaat. Maar een Australische wetenschapper heeft zich er in vastgebeten uit solidariteit met een vriendin, moeder van een SIDS-kind. En zij ontdekte dat een tekort aan een bepaald enzym bijdraagt aan het uitvallen van de ademhalingsreflex. Na het lezen van dat artikel kwam alles weer boven. Onze Hanneke had ook vergeten adem te halen. Zij was niet gestikt, want dan zouden de handjes tot vuistjes verkrampt zijn. Zij lag heerlijk ontspannen in haar slaapzak op haar buik, toen mijn vrouw haar vond. We waren – o ironie van het leven – net terug van een kraambezoek/doopgesprek. Er was een tweeling geboren. De buurvrouw paste, zoals altijd, op via het lange snoer van een babyfoon.
De huisarts woonde om de hoek en was er binnen een minuut. Hij begon meteen met reanimeren. “Ik wil niet op een ambulance wachten”, zei hij. “Heb je de auto bij de hand?”. Even later zaten we samen in de auto. Tineke bleef bij de kinderen. Ik rijden, de huisarts deed mond op mond beademing. 140 km per uur op de smalle wegen naar Almelo, die ik gelukkig vanwege de vele ziekenhuisbezoeken aan gemeenteleden op mijn duimpje kende. In het ziekenhuis liep ik mee de behandelkamer binnen. “U mag hier niet komen”, zei een autoriteit-in-witte-jas. “Probeer me maar eens tegen te houden”, zei ik. Ik zag hoe ze Hanneke op alle mogelijke manieren terug probeerden te halen; haar lijfje vloog bijna van de tafel af door de stroomstoten. Ik vond het niet natuurlijk meer en vroeg om te stoppen. “Weet u het zeker?”, vroeg de ziekenhuisdokter. Ik knikte. En een sectie op het lichaam wilde ik ook niet. We hadden haar gaaf gekregen, we wilden haar (desnoods) ook gaaf aan God teruggeven. Thuis hebben de huisarts en ik alles aan mijn Tineke verteld. Toevallig was er ook een verpleegkundige aanwezig die gemeentelid was. Zij heeft het verhaal bevestigd en Hanneke afgelegd. Tineke heeft het mij gelukkig nooit kwalijk genomen dat ik in het ziekenhuis een knoop doorhakte. Hanneke was al vertrokken maar wij wisten het nog niet… Toen we haar de volgende dag in het rouwcentrum zagen (bont en blauw door de reanimatie) hebben we het kistje laten sluiten. Onze kinderen hebben haar nooit meer gezien.
Buikslapen. Pas later werd ontdekt dat dat een rol speelde bij wiegedood. In 1983 was voor verloskundigen, kraamverzorgenden en consultatiebureaus buikslapen wet en evangelie tegelijk. Later was het in een keer verfoeilijk en gevaarlijk. Niemand heeft daar ooit excuus voor aangeboden of er Kamervragen over gesteld. Wij zouden onze Hanneke daarmee ook niet teruggekregen hebben…
“Vergeten te ademhalen”. Zo kon ik het uitleggen aan Helma en Henriëtte. Maar Jaap moest nog drie worden. Hoe moesten we aan hem uitleggen dat zijn kleine zusje, waar hij zo jaloers op was, ineens “weg” was? En “nooit meer terug” zou komen? Ik nam hem mee naar de vuilcontainer waar de door mij die morgen in elkaar getrapte kinderwagen en de aan splinters geslagen box lagen. Niet meer nodig. Aanschouwelijk onderwijs. Maar Jaap zette het nog jaren op een brullen als wij “weg” gingen: zouden wij, net als Hanneke, “nooit meer terug” komen? Zijn Duitse nichtje Lieske zei bij een logeerpartij over hem: “er weint immer”. Handboeken voor kinderen en rouw waren er nog niet.
Fragmenten zijn blijven hangen. Het bevriende domineesechtpaar dat de dienst verzorgde. Sterke handen van de grote buren, die Hanneke’s kistje in haar grafje legden. Naoberschap is er voor goede en voor kwade dagen. De overgebleven kadetjes, waar de kinderen die zaterdagavond na de begrafenis van smulden (zij waren gewone boterhammen gewend). Op advies van de kerkenraad: vakantie voor ons geschonden gezin. Op de camping, waar we een paar weken geleden nog met Hanneke waren, vonden we het babybadje onder de caravan: een muis had er een nestje ingebouwd. Ook dat babybadje werd vakkundig gesloopt. Zwemmen in het meertje bij de camping. En wij vanaf het strandje steeds maar kijken of wij wel drie blonde kopjes zagen. Eén keer zagen we er maar twee. Ik ben het water in gestormd en vond Jaap onderwater in het diepere gedeelte. Ik heb hem “gereanimeerd” met een pak voor zijn broek. En ’s avonds ijsjes halen. Een heel grote voor Tineke en kleinere ijsjes voor de kinderen. Helma vindt dat nog steeds oneerlijk. Hanneke’s eerste verjaardag in november. Natuurlijk hadden wij taart met kaarsjes. Henriëtte huilde: “hebben ze in de hemel wel taart en kaarsjes?”. Ik: “als ze in de hemel geen taart en kaarsjes hebben, wil ik daar nooit naar toe”. Heel gerustgesteld huppelde ze weg. Ze weet het nóg. Donderdagavond regelmatig even naar de HEMA in Rijssen. Koffie met gebak. Om het vol te kunnen houden. De HEMA als godsbewijs. Preken alsof de dood me op de hielen zat (was ook zo). Pijn in de hartstreek. Naar de huisarts. Hij deed even onderzoek en vroeg toen: “waar denk je dat dit hartzeer vandaan komt?”. Dat werd mijn tweede huilbui. Want ik was met het verdriet van ons hele gezin bezig maar niet met dat van mezelf. Want het doet wel zeer: als vader je kind niet kunnen beschermen. Een bezoek aan een dag van de Vereniging van Ouders van Wiegedoodkinderen. Dat was een jammerdal waar we ons niet thuisvoelden. Op de terugweg zijn we in Markelo duur uit eten geweest. We zijn wel jaren lang lid gebleven van de Vereniging.
Geen muziek meer. Ik had er geen ruimte meer voor. En veel gesprekken. Ik was gesteriliseerd (au!). Na Hanneke’s geboorte was ons gezin wel compleet en Tineke kon niet eeuwig de pil blijven slikken. Hanneke zou ons laatste kind zijn. Maar als je jongste kind dan zo geniepig gekidnapt wordt, voelt dat onrechtvaardig. (Tineke gaf haar nota bene nog borstvoeding). Zij kon daar niet mee leven. Wij verhuisden naar Haren. Deze hoogspanning van preken en omgaan met mensen was immers niet vol te houden. We kregen een beroep en namen dat aan. Ook in Haren zijn we fantastisch opgevangen. En onze gesprekken gingen door. Dan toch maar eens naar de dokter met de vraag of de sterilisatie ongedaan kon worden gemaakt (en of hij er ventielen in wilde zetten die ik naar believen van Tineke op of dicht kon zetten…?). Advies ingewonnen: kleine kans van slagen, maar aan mij zou het niet liggen – en op weg naar de Kerstnachtdienst van 1985 vertelde ik aan onze oudste dat ik naar het ziekenhuis zou gaan. Zij heeft dat geheim goed bewaard. In maart 1986 werd ik geopereerd (auauauau!!!). Te nieuwsgierige gemeenteleden die precies wilden weten waaraan ik geholpen moest worden, kregen gedecideerd te horen dat dit hun geen bal aanging…
Elke maand voor zaadcontrole naar het ziekenhuis. Formulier invullen: “hoe is de zaadlozing tot stand gekomen?”. Antwoord: “wat denkt u zelf?”. Tweede keer: dezelfde vraag. Nu als antwoord ingevuld: “met de boormachine”. De derde keer moest ik bij de dokter langs. “Waarom geeft u zulke rare antwoorden?”. “Op een rare vraag krijg je bij mij altijd een raar antwoord”, zei ik. Naderhand is het formulier aangepast… Een keer kreeg Tineke een miskraam. Verder geen resultaat. Wij gaven de moed op en letten niet meer op temperatuur en data. Ineens was Tineke zwanger. Op 10 december 1987 werd Paul (voluit Paul Gerhard, genoemd naar onze zwager) in het Martiniziekenhuis in Groningen geboren. Tineke bracht het er levend af door ingrijpen van de verloskundige: “er is een keizersnede nodig, deze mensen hebben al genoeg meegemaakt”. De gynaecoloog vond dat maar raar bij een vijfde kind… Ik heb hem dus niet geboren zien worden (en Tineke helemaal niet), maar herkende hem aan zijn tenen: die zaten aan elkaar, net als bij mij. Tineke heeft maanden nodig gehad om weer op krachten te komen. Maar Paul was er. En hij is door zijn grote naamgenoot uit Duitsland (ook predikant) gedoopt. De andere kinderen, ook Hanneke, had ik zelf gedoopt…
“Als het kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin”, dichtte Victor Hugo. Paul was meer dan welkom. Een godsgeschenk. Gelukkig geen meisje, dus geen risico op Hanneke II: een nieuw kindje dat het verlies van het oude kindje goed moet maken. Nee, een eigen leven en een eigen identiteit. Met hem ging de toekomst wat méér open dan het verleden. Hij heeft wel een nacht in het ziekenhuis aan de monitor gelegen, onder de draadjes en plakkers. Een elektrisch kind? Uitslag: geen verhoogd risico op wiegedood. “En een thuismonitor geeft ook wel eens vals alarm, en het kan zijn dat hij overlijdt waar u bij staat, zo vlug gaat het”. Wij besloten geen monitor te nemen en gingen om de beurt wel eens extra bij hem kijken. “Hij ligt doodstil”, rapporteerde Henriëtte na een expeditie naar boven. “Kijk nog eens of de nadruk op de tweede of op de eerste lettergreep ligt”, zei ik. Met angst kun je omgaan door deze onder woorden te brengen. Toen Paul een jaar was (en dus uit de SIDS-gevarenzone) hebben wij voor het eerst van ons leven een vlag gekocht. En er was gebak bij de koffie. Paul, die nu zelf met zijn Rosanne drie kinderen heeft (een ervan heet Hannah!), is een enorm samenbindende factor in ons gezin geworden. En onze oudste heeft een dochter, die Hanneke heet. Met haar heb ik op zolder de oude foto’s uit 1982 en 1983 nog eens bekeken. Ze vroeg er zelf om. Hannah is nog te klein. Maar ze is al wel bij het grafje in Enter geweest. Dat hoort bij onze familiegeschiedenis.
Het kwam in een keer weer boven na dat krantenbericht over die Australische wetenschapper en dat enzym. En ik dacht: “als je ’t nog een keer op wilt schrijven, moet je het nú doen”. Misschien hebben mensen er iets aan. Want als SIDS-kinderen ook nog eens doodgezwégen worden, omdat het te pijnlijk is, hebben de ouders helemaal geen leven meer…
Indrukwekkend, open, zelfrelativerend, met vertrouwen in het leven, en God van het leven, ontroerend, lach en tranen. Enz enz..zoveel gevoelens roept dit op!! Dank!!!!!
LikeLike
Prachtig, mooi en aangrijpend.
Groetjes Teunica
LikeLike
Beste Evert, wat een indrukwekkend verhaal, niet geweten, zoals we veel van elkaar niet weten, maar dank voor het delen! Hartelijks, Bernhard
LikeLike
Dag Evert, wat een verhaal! Eigenlijk geen verhaal, maar echt gebeurt!
Het voelt voor mij vaag bekend. Het huilen stond mij nader.
LikeLike