Een bekend uit het Engels vertaald kinderliedje: Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht dat wij zijn als kaarsjes brandend in de nacht. En Hij wenst dat ieder tot zijn ere schijn’, jij in jouw klein hoekje en ik in ’t mijn’. Wij leerden het thuis van mijn moeder. Het is nog steeds het levensmotto van mijn naar Duitsland geëmigreerde jongere zus Els. Zij vertrok nog net op tijd uit Nederland, vóórdat het gidsland probeerde te worden…
Geen kaarsjes voor Oekraïne (zoals vroeger in de vensterbanken bij het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956). We hebben nu schijnwerpers. Er zit geen pauze meer tussen de gebeurtenissen ginds en onze interpretatie ervan. Bij kaarslicht is er nog ruimte voor interpretatieverschillen. Bij schijnwerpers wordt alles gemakkelijk zwart-wit. We krijgen het direct onder ogen en er moet onmiddellijk iets aan gedaan worden.
Kaarsjes concurreren niet met elkaar. Schijnwerpers doen dat wél. De schijnwerpers staan nu gericht op Oekraïne, op Poetin en zijne onheiligheid patriarch Kirill. Bezorgde buitenlandredacteuren en woordvoerders van NGO’s steken een belerend wijsvingertje op en zeggen: vergeet de andere brandhaarden niet. De honger in Afghanistan, de burgeroorlog in Jemen, de rampzalige toestanden in Ethiopië, Somalië en Soedan – en de Leprazending (zaterdag nog in mijn krant). Er ontstaan bundels zoeklichten die hemel en aarde afspeuren naar nieuwe probleemvelden en nieuwe kansen voor hulpverlening. Allemaal vragen ze aandacht. Alleen Oekraïne helpen, is Europees egoïsme. Waarom zet Polen de grens wijd open voor vluchtelingen uit Oekraïne, en hield het de grens op slot voor de door Wit-Rusland aan- en door-gevoerde migranten uit het Midden-Oosten? De schijnwerpers buitelen als dwaallichten over elkaar heen. Volkswijsheden dat het hemd nader is dan de rok en dat Oekraïne tot de Europese familieleden behoort, worden verdacht. Emmers vol schuldgevoel worden over je heen gemorst. Met kaarsjes had je daar toch minder last van. Het was bescheidener.
Jaren geleden maakten wij een rondreis door Amerika. Bij de horlogeafdeling van een Walmart hing een grote slagzin: What Would Jesus Do?. “Wat vind je daarvan?”, vroeg mijn vrouw. “Jezus wist zo wel hoe laat het was en had daar geen horloge voor nodig”, reageerde ik (ik reageer wel vaker in eerste instantie wat afwerend). Maar de afweer is in dit geval gebleven. Is de slagzin niet te simpel? Is een beroep op de Bijbel voor onze schijnwerpers, waarvan er natuurlijk nóg meer moeten komen – niet te snel en te eenvoudig? In theologenland Duitsland was men tientallen jaren lang op zoek naar de “historische Jezus”: áchter de teksten, de bronnen, de opsmuk zou de “echte Jezus van Nazareth” te vinden moeten zijn. Albert Schweitzer toonde in zijn Geschichte der Leben-Jesu-Forschung (1906) aan dat elke onderzoeker in werkelijkheid een eigen Jezusbeeld in het verleden projecteerde. In gewoon Nederlands: het uit de hoge hoed tevoorschijn getoverde konijn bleek er eerst achter de schermen te zijn ingestopt. De échte Bijbel, de échte Jezus, zijn veel vreemder dan je op het eerste gezicht zou verwachten. Meer iets voor kaarsjes dan voor schijnwerpers.
De Bijbel is niet op de horlogeafdeling van de Walmart ontstaan. De echte Bijbel blijkt in eerste instantie een door en door joods boek te zijn. Toen de Here Jezus op aarde kwam was de bekende en bewoonde wereld beperkt tot het Romeinse Rijk rond de Middellandse Zee. Julius Caesar had een halve eeuw eerder verslag gedaan van de onderwerping van Gallië. Onze contreien vielen onder de Belgae en stonden verder nauwelijks op de kaart. De Here Jezus zelf kende de leefwereld van (een deel van) het zuidoosten van het Romeinse Rijk. Daar heeft Hij zijn woorden gesproken, zijn wonderen en tekenen gedaan en zijn gelijkenissen verteld. God heeft de wéreld lief maar Jezus kende een beperkte dagelijkse context. De slogan What Would Jesus Do valt onder hetzelfde vonnis als de Leben-Jesu-Forschung: wat Jezus zou doen is vanuit onze totaal andere leefwereld nauwelijks te reconstrueren. Wij zijn pas door Willibrord met het evangelie bereikt: het “gidsland” behoort tot de laatkomers en zou zich wat bescheidener kunnen opstellen. Onze “eerste” wereld met schijnwerpers behoorde indertijd tot de láátsten. De barmhartige Samaritaan begon als Samaritaan en niet als Limburger. Ik bedoel maar: een beroep op de Bijbel gaat niet zonder hermeneutiek, zonder systematisch nadenken over interpretatie en de fatsoensregels daarbij.
Wat het nóg lastiger maakt: het Nieuwe Testament is voor een groot deel niet voor de lange termijn (21 eeuwen) geschreven. Het is veel apokalyptischer: God zal op korte termijn ingrijpen met zijn rechtvaardig oordeel. Daarna zal een nieuwe, tegengestelde wereld aanbreken. Dat geldt al voor de prediking van Johannes de Doper. Hij komt niet met een doordachte doctrine van de “rechtvaardige oorlog” (ik heb daar trouwens mijn vraagtekens bij) waarmee je het eeuwen kunt volhouden maar met een nood-ethiek voor de korte termijn: soldaten moeten niemand afpersen, zich niet laten omkopen en tevreden zijn met hun soldij. Daarmee kun je het tijdelijk volhouden totdat Gods dag aanbreekt en zijn koninkrijk definitief werkelijkheid wordt. Maar voor 21 eeuwen is het wat magertjes. Ook de Here Jezus gaat van de nabije komst van Gods Koninkrijk uit. Naherwartung, heet dat in theologenduits. Zou de Bergrede ook voor de korte termijn geschreven zijn? De andere wang toekeren: dat kun je misschien een decennium lang volhouden, maar geen eeuwen… Wijs niet af wie van uw lenen wil: ik hoop dat mijn bank zich niet aan die regel houdt want anders zijn de spaarcentjes niet veilig meer. Ook Paulus kende deze Naherwartung. Daarom maakte hij geen einde aan de slavernij en ontwierp hij niet een feministischer theologie: er was haast bij de verkondiging van het evangelie, er was geen tijd en geen ruimte voor structureler veranderingen. Die Naherwartung is een vreemde gewaarwording, die op veel preekstoelen nog nauwelijks is verwerkt.
Heeft Jezus zich dus vergist? Wat een platte vraag. Mijn antwoord, kort en goed: Jezus heeft zich niet vergist, maar wij wél. Wij hebben Kruis en Opstanding vergeten, niet alleen als de centrale heilsfeiten maar ook als levensvorm. Wij hebben zijn woorden en werken niet eerst in zijn context verstaan, maar uit hun verband gerukt om ze rechtstreeks op Nederland van vandaag te kunnen toepassen. De kerk van alle tijden (!) heeft de Naherwartung omgevormd, geknipt en geschoren. En daar gaan we dan. Licht uit, schijnwerpers aan. Nederland gidsland, kracht bijgezet met een complete progressieve theologie: een konijn. Een hoge hoed. Een truc. Nederland als hoeder van oude tradities, Neerlands bloed door d’adren, gestut met een conservatieve theologie: ook een truc, een konijn, een hoge hoed. Wij vinden zelf eerst iets en dat vinden we dan – wonder boven wonder – terug in de Bijbel. Achteraf, bij de mislukking van ons project, zeggen we dan met Psalm 90: wat onze trots was, is moeite en leed. Politiek is ook niet alles. Een toontje lager zingen.
Terug naar de kaarsen. Ik kreeg namelijk kritiek op mijn bijdragen over de Muziekweek. Oekraïne staat centraal, moet centraal staan, en jij bent geroepen om NU aan het werk te gaan. Beetje Bonhoeffer-achtig: je mag pas (Gregoriaans zingen) als je vluchtelingen helpt. In het grote zoeklicht van een dergelijke bekeringsoproep sta ik met mijn kleine kaarsje natuurlijk voor gek. Het stelt niks voor. Mensen (vaak met een beperking) leren in en met muziek te geloven: geen waarde. Nu even niet. Geen Nieuw Hydepark, maar Oekraïne. Toch word ik een beetje nijdig. Maar met welk récht claimen critici dit monopolie van het zoeklicht? Anders gezegd: hoeveel rolstoelen hebt ú als vrijwilliger twee weken terug geduwd? Hoeveel mensen hebt ú opgevrolijkt, ondanks alles? Mag je geen eilandjes van menselijkheid meer scheppen in een wereld vol oorlog? Moet alles dan structureel en groots? Enzovoort…
Het zoeklicht is te groot en het beroep op de Bijbel is mij te gemakkelijk. Ik word allergisch van de oproepen om nog meer zoeklichten te plaatsen en op andere noodgebieden te richten. Nu even niet. Nu even niet dat gedram van me too. Hulp voor Oekraïne staat centraal en ligt ook binnen onze mogelijkheden. Ik had de Raad van Kerken dan ook liever op bezoek gezien in Oekraïne dan in Griekenland. Ik heb die allergie overgehouden van een leven lang bekleden van kerkelijke bestuursfuncties. Ik was die bobo die opmerkte dat uw visioen nog geen pootjes had en dat uw luchtfietsen een landingsgestel nodig had. Het moest allemaal wél werken en er moest draagvlak voor zijn. En dan was ik natuurlijk weer de spelbreker die niets wilde en zich binnen de haalbaarheid verschuilde… Voorbeeld: de Raad van Kerken maakte indertijd na het driejarig Conciliair Proces voor Gerechtigheid, Vrede en het Behoud van de Schepping een plan voor een oecumenisch vredesdecennium. Ik heb toen tegen de collega-bestuurders gezegd: “pas even op; eerst drie jaren, dan een decennium, en het volgende dat jullie kunnen weggeven is een eeuw”. Ander voorbeeld: de zo gewenste “week voor de schepping” in september, waar startzondag, vredeszondag en de plannen voor de Israëlzondag al wedijveren om een plek. Het moet ook allemaal maar kúnnen en dat is een legitiem gezichtspunt. Soms heb ik medelijden met de gemeentepredikanten…
Mijn levensmotto blijft: vroom en vrolijk (Liedboek 2013, 246b : 5). Met kaarsjes lukt dat beter dan met schijnwerpers. Je kunt ook aan een gesprek deelnemen zonder spandoek, microfoon of roeptoeter. Een toontje lager zingen. Maar wel zingen. Die ik graag. En veel. Met lieve groeten aan mijn zus Els.