Op 9 februari las ik in het Nederlands Dagblad een opinieartikel over het aanleggen van een nieuwe luchthaven in de baai van Manilla op de Filippijnen. Het bouwproject heeft volgens het artikel rampzalige gevolgen voor het milieu: mangrovebossen worden vernield en visgronden gaan verloren. Een Nederlands bedrijf is bij die inpolderingsplannen betrokken. Het artikel roept onze regering op om geen exportverzekering aan dit bedrijf te verstrekken. Ik zit het artikel met instemming te lezen tot een stemmetje in mijn hoofd fluistert: “Lelystad”. Lelystad: daar is namelijk ook een luchthaven gepland en aangelegd. We kunnen het er in Nederland (nog) niet over eens worden of we dat vliegveld in gebruik gaan nemen of niet. De weg naar Manilla loopt over Lelystad: we maken eerst ons eigen huiswerk voordat we ons met het huiswerk van anderen bemoeien. Hou het hier en respecteer de verantwoordelijkheid van de mensen daar.
Op mijn bureau liggen intussen twee recente nummers van het tijdschrift Journal of Cold War Studies. Er verschijnen steeds meer artikelen over deelgebieden. Ik begrijp dat er na de grote overzichten en brede handboeken van vroeger nu behoefte is om de samenwerking tussen de KGB en de Bulgaarse veiligheidsdienst te beschrijven, de vroegere bewakingsnetwerken in Polen of Tsjecho-Slowakije vast te leggen, of de internering van “staatsvijanden” in Joegoslavië tussen 1945-1953 aan de orde te stellen. Een soort me too van geschiedschrijvers: de grote verhalen zijn niet concreet zonder de plaatselijke aspecten. Of nog verder gaand: die plaatselijke verhalen vertellen het eigenlijke verhaal van de werkelijkheid van de Koude Oorlog, de werkelijkheid waarin de gewone mensen toen leefden. Het grote verhaal is slechts een afleiding of abstractie daarvan. Mijn geschiedenis is de eigenlijke geschiedenis. Het is voor een deel waar, maar ik word er heel moe van: veel bomen en weinig bos. Ik adem weer op door een overzichtsartikel van een Harvard-geleerde over de val van Gorbatsjov. Was deze val onvermijdelijk door de omstandigheden, of het (onbedoelde) gevolg van zijn eigen beslissingen? Heerlijk leesvoer, eindelijk bos in plaats van Bulgaarse bomen. Maar ik kan me goed voorstellen dat er stemmen opgaan die zeggen: “en wij dan?”. Jij daar in Nederland met je zeven vinkjes en je driesterren-verhaal…
Mijn “vaste commentator” Bernard Dijkdrenth schreef na mijn vorige bijdrage over de Secret Service: “interessant al die buitenlandse verhalen, maar hoe was het bij ons? Was er een dienst die zich in de jaren dertig bekommerde om onze veiligheid?”. Precies hetzelfde verschijnsel. Me too in de geschiedschrijving. Drukken die grote verhalen over buitenlandse gebeurtenissen (en ik heb er in de studeerkamer nog een paar op stapel staan) onze eigen verhalen en geschiedenis niet weg? Is het grote verhaal niet een abstractie van wat er werkelijk toe doet: wat anderen en wij zelf beleefd en aan ervaringen verzameld hebben?
Ik schrijf voor mijn eigen plezier. Een enkele keer kijk ik wel eens naar de statistieken van WordPress. Welke bijdragen springen er voor de lezers uit? Algemene bijdragen over de Secret Service, de Amerikaanse goudvoorraad (komt nog aan de beurt!) en de Koude Oorlog trekken een niet al te grote groep vaste lezers. Ik ben gelukkig geen broodschrijver die er van moet leven. Het is meer een kwestie van werp je brood uit over het water, want je vindt het later weer terug (Prediker 11 : 1 NBV21). Eendjes voeren (misschien in de hoop dat de eendjes mij nog eens een keer zullen voeren? Peking Duck smaakte vorig jaar in Singapore heel lekker). Schrijven just for the fun of it. Opvallend: persoonlijke verhalen en voor mensen direct herkenbare bijdragen blijken veel hoger te scoren en tientallen lezers te trekken. Een verhaal over Snuf de Hond bijvoorbeeld. Veel mensen hebben die boeken ook gelezen, met rode oren van spanning of ergernis. Als ik scoren wil, moet ik veel meer van die kleine verhalen opschrijven. Als iedereen dat gaat doen, krijgen we heel veel bomen en weinig bos. Veel persoonlijke ervaringen en betrokkenheid, maar weinig overzicht of samenhang tussen al die “ikjes” (een door lezers gevulde rubriek van de NRC). Me too maakt nog geen us.
Mijn leidinggevende in de Dienstenorganisatie van de PKN, Haaije Feenstra, was eens boos op mij. Ik had als voorbereiding op mijn aanstaande emeritaat en op de komst van een nieuwe geliefde, de geschiedenis, mijn boekenkast opgeruimd. De Bijbelcommentaren sneuvelden in de opruimwoede, behalve die op de verhalende gedeelten van het Oude Testament en de Evangeliën. “Dat kun je niet maken”, zei Haaije (die bij het Bijbelgenootschap grote waardering voor de canon van de Bijbel had gekregen). “Wat doe jij als ze je vragen om over Sefanja te spreken?”. Nu heb ik in nu bijna 50 jaar predikantschap nog nooit over Sefanja gepreekt en nooit een Sefanja-verzoeknummer gekregen. Ik heb me meer gespecialiseerd in het navertellen van de Bijbelverhalen en dat gaat me redelijk goed af. “Eindelijk weer eens een degelijke preek over het Oude Testament” zie iemand gisteren na de dienst in Leusden. “Dat horen we tegenwoordig (te) weinig”. Ik probeer wél die Bijbelverhalen binnen het geheel van de Bijbelse canon te lezen. Nimmer nog heb ik van een kerkenraad de vermaning gekregen: “één ding ontbreekt u, broeder Overeem: Sefanja”. Ik maak mezelf dus ook deel van die algemene trend: sluit aan bij wat je zelf beleeft en meemaakt, bij waar je zelf goed in bent. De Bijbel dus in mijn eigen bubbel? Dat valt ook weer mee, omdat deze Bijbelverhalen nogal weerbarstig zijn: ze sluiten bepaald niet aan op onze ervaring en beleving (daarom wordt er ook te weinig over gepreekt, vind ik). Maar goed: ik ben zelf onderdeel van het probleem en niet van de oplossing. Het Grote Verhaal gaat schuil achter de kleine verhalen. Het is de eeuw van de artikelen en niet van de boeken…
Is er wel een probleem? Het is toch prachtig als mensen mondig worden en zich melden om ruimte te claimen voor hun eigen verhaal en beleving. Val hen niet met het belerende wijsvingertje in de rede. Hak de Bulgaarse bomen niet meteen om. Luister eerst maar eens naar de tot slaaf gemaakten, de geïnterneerden, en de mensen die in de gaten werden gehouden. Inderdaad. Maar verhalen overleven niet los van elkaar. Bij het bestuderen van de Koude Oorlog heb je aan het lezen van alle deelverhalen al bijna een dagtaak. Het afwegen van al die deelverhalen en integreren in een groter geheel is geen dagtaak maar een levenswerk. Tegelijkertijd snap ik het als mensen bij het idee van een nieuwe visie de koude rillingen krijgen en zeggen: ik laat mijn verhaal niet meer achter het behang van een nieuwe visie plakken! Jij mag je eigen boekenkast opruimen maar mijn verhaal blijft staan!
Verbrokkeling, dus. Leven bij fragmenten. “En ieder zingt zijn eigen lied”, gaat een kinderversje. Laat iedereen maar zingen zoals zij of hij gesnaveld is. Maar waar blijven de dirigent, de partituur en het orkest bij al deze solisten met hun optredens? Ik hoef dat niet op te lossen en kan dat ook niet. Laat mij daarom maar schrijven over van alles en nog wat, ook als het wat verder van ons bed ligt. Laat mij mijn eigen lied maar zingen. Ik ben nu eenmaal ongeneeslijk nieuwsgierig: God en de wereld zijn groter dan mijn kleine verhaal – of het nu mét of zónder Sefanja is…