De zonde van Jerobeam wordt in het Koningenboek zo ongeveer spreekwoordelijk (2 Koningen 13 : 11, 15 : 9, 24, 28; 17 : 22). Maar Jerobeam had niemand vóór zich. Hij kon niet, zoals het zuiden, bij een al bestaande traditie aansluiten. Toch begint hij niet in het luchtledige. Hij knoopt aan bij oude tradities. Een nieuw heiligdom in Betel. Daar heeft Jakob eens de ladder gezien die op aarde stond en tot in de hemel reikte, en Gods engelen “die daarlangs omhoog gaan en afdwalen” (Genesis 28 : 12). Die engelen zijn dus allang beneden, ze moeten niet eerst helemaal (met een mondkapje voor) uit de hemel komen. Jakob ziet hen niet omdat hij te druk is met het regelen van zijn eigen zaken. Betel is voor Jerobeam strategisch gunstig gelegen: iedereen die uit het noorden naar Jeruzalem wil, moet er langs. Een nieuw heiligdom op een oude plek waar de voetafdrukken van engelen staan: wat kan daarmee mis wezen? Een tweede heiligdom komt in Dan, in het hoge noorden. Ook daar werd in de tijd van de Rechters al geofferd. We moeten er wel eerlijk bij zeggen dat de slothoofdstukken van dat Bijbelboek niet zo positief over Dan zijn. Maar om daar nu de hele Jerobeam aan op te hangen? Hij begint niet voor zichzelf maar knoopt aan bij het oude verhaal.
De twee heiligdommen van Jerobeam zijn nog leeg. De oude en eerbiedwaardige ark staat in de tempel van Jeruzalem. Die ark is niet God, maar zijn voetbank: teken en zegel van zijn aanwezigheid. Jerobeam vult zijn nieuwe heiligdommen met twee stierkalveren van goud, in Kanaän bekende symbolen van de goddelijke presentie. En hij zegt er volgens het verhaal bij: “dit is uw god, die u uit Egypte heeft geleid (1 Koningen 12 : 28, NBV 21). Bedoelt hij een identificatie tussen beeld en God, of een alternatieve ark? Niet God Zelf, maar teken en zegel van zijn aanwezigheid? “Boeken der leken”, zou de Heidelberger Catechismus vele eeuwen later zeggen (Zondag 35, vr. 98). Voetstuk voor God. Het verhaal van de uittocht blijft verteld. Jerobeam bedoelt in de traditie te blijven staan van God, die Israël uit Egypte heeft geleid. Hij piekert er niet over om die traditie door een andere te vervangen. Wel maakt hij zich kwetsbaar voor opwaartse druk: het volk kan met de “boeken der leken” aan de haak gaan en uit de bocht vliegen, waarbij wél een identificatie plaatsvindt tussen teken en inhoud. David was ook met de ark uit de bocht gevlogen, maar dan met neerwaartse druk: de ark van God als politiek instrument om zijn koningschap te bevestigen. De vergelijking van de twee “intochten” van de ark in Jeruzalem (2 Samuël 6) is leerzaam…
“Dit is uw God”. Ik vermoed dat de (hof)schrijvers uit het zuiden dit Jerobeam in de mond gelegd kunnen hebben. De bevolking van het noorden zou het anders waarschijnlijk ook niet geaccepteerd hebben: je neemt niet zomaar heidense godenbeelden over. De vlag van de uittocht kan niet over elke modderschuit wapperen. De werkelijkheid bij Jerobeam ligt genuanceerder. Het is juist Salomo die de continuïteit met de uittocht verbreekt en met zijn vrouwen heidense goden overneemt en vereert. Het verhaal is daar volstrekt duidelijk over: Astarte, de godin van de Sidoniërs, Milkom, de gruwelijke god van de Ammonieten, Kemos, de gruwelijke god van Moab, en Moloch, de gruwelijke god van de Ammonieten (1 Koningen 11 : 5 – 8). Salomo bezondigt zich, raakt later het grootste deel van zijn rijk kwijt, en gaat verder met een ongeschonden wijze en grote reputatie de geschiedenis in. Jerobeam breekt niet met het oude verhaal maar geeft er op zijn eigen manier een invulling aan. En hij wordt de spreekwoordelijke zondaar van het Koningenboek. Het is – zelfs in de Bijbel – niet altijd eerlijk verdeeld…
Een stierkalf is geen lam. Jerobeam bedoelde een alternatief voor de ark, maar geen alternatief voor God. Maar wie een keer met alternatieven begint, kan verder van huis raken dan de bedoeling was. Want de opwaartse druk is groot. Waar blijft het lam, als het laatste en het zwakke? Het moet wijken voor het sterke en machtige. Zeg mij wie uw goden zijn en ik zal u zeggen wie u bent. Sterk als en stier, vruchtbaar en vitaal als een jong mannetje. Niet de laatste, maar de eerste. Dat is het risico dat de onervaren Jerobeam neemt. Hij had het beter niet kunnen doen.
Het verhaal wordt vanuit het zuiden verteld, rond Jeruzalem en het koningshuis van David. Deze Sitz im Leben is onmisbaar voor het verstaan van het verhaal. Het zuiden verwijt Jerobeam dat hij bij de politieke breuk de eenheid in de dienst van God niet heeft vastgehouden. Maar heeft Jeruzalem er alles aan gedaan om Jerobeam en zijn volk in deze dienst vast te houden? Je kunt het “Kom ga met ons en doe als wij” (Psalm 122) net iets te triomfantelijk zingen. Sionisme is een valkuil. De banier van Davids huis en van de glorie van Salomo kan net iets te fier boven Jeruzalem gewapperd hebben. Ook hier dreigt het gevaar dat het lam wordt weggedrukt; niet door een stierkalf maar door de leeuw van Juda (Genesis 49 : 9). Was de ene tempel werkelijk een plek voor alle aanbidders, of waren de zuiderlingen de eigenheimers en de noorderlingen de betalende gasten? Net zo welkom als de Duitse toeristen in Scheveningen…
Het blijft merkwaardig: in veel protestantse kerken is het eigene heilig en het gezamenlijke/oecumenische verdacht. Het is zonde van de eenheid, maar de waarheid krijgt de voorrang. De “oecumene van het hart” moet hier een ontsnappingsclausule vormen. Zo is nu eenmaal de geschiedenis van opwaartse en zijwaartse druk: heilig vraagt om nóg meer heilig, desnoods apart van elkaar, gereformeerd vraagt om nóg meer gereformeerd. Zo ontstaat een repeterende breuk, een eindeloos stierengevecht in naam van het Lam. Als we het verhaal zo (mogen) lezen, is het nog lang niet uit…
Nog twee delen te gaan. Daarna tijd voor iets anders: “second opinion”. Een terugblik op een hartoperatie. Geschreven in 2008. maar ik vind het de moeite waard om hier te delen.