Koning Jerobeam van het tienstammenrijk komt er in het Koningenboek niet al te best van af. Zijn zonde wordt spreekwoordelijk. Steeds gaat het er over. Hij wordt tot een zondenbok gemaakt. Het eindoordeel is ronduit negatief: “Israël had zich van het koningshuis van David losgescheurd en Jerobeam, de zoon van Nebat, als koning aangesteld. En Jerobeam dreef een wig tussen Israël en de HEER, door de Israëlieten aan te zetten tot grote zonde. De Israëlieten volgden in alle opzichten het slechte voorbeeld van Jerobeam… (2 Koningen 17 : 21 – 23). Het verhaal legt een rechtstreekse lijn van de zonde van Jerobeam naar de ballingschap van de tien stammen in Assyrië. En het was zo veelbelovend begonnen: Jerobeam was beslist niet geprogrammeerd om te mislukken.
In hoofdstuk 11 van het eerste Koningenboek verschuift het tot dan toe positieve beeld van koning Salomo. Hij vervalt, daartoe verleid door vreemde vrouwen – weer cherchez la femme, het oude liedje (of smoesje) van Genesis 3 – tot afgoderij met buitenlandse goden. God zegt Salomo het oordeel aan: hij zal het koningschap van Salomo los scheuren en het aan een van zijn ondergeschikten geven. Dat oordeel zal pas van kracht worden na Salomo’s dood. Om wille van David en om wille van Gods keuze voor Jeruzalem zal Salomo’s zoon Rechabeam één stam overhouden. Salomo zelf heeft vanaf nu niets meer in te brengen of bij te dragen (1 Koningen 11 : 9 – 13). Salomo krijgt te maken met de ene tegenstander (“satan”) na de andere: 1 Koningen 11 : 14 en 23. Er schuiven wolken voor de zon. Het wordt om zo te zeggen een slecht wijnjaar en de onvruchtbare vijgenboom staat overal.
Jerobeam wordt enerzijds neergezet als een opstandeling die zijn hand opheft tegen de koning (1 Koningen 11 : 26, 27). Hij begon als veelbelovende noorderling die de leiding krijgt over alle werklieden in Jeruzalem uit het gebied van de nakomelingen van Jozef: Efraïm en Manasse. Ze zijn allemaal aan het werk voor een van Salomo’s bouwprojecten. Er is echter ook een andere, positievere kant aan Jerobeam: er vindt buiten de stad een eenzame ontmoeting plaats met de profeet Achia, die hem tien stukken van zijn gescheurde nieuwe mantel laat nemen. Tien stammen worden uitdrukkelijk aan Jerobeam beloofd. Rechabeam zal één stam overhouden: het licht van het koningshuis van David moet blijven branden. Als Jerobeam gehoorzaam blijft, zal God zijn koningschap bestendigen zoals Hij dat ook met het koningschap van David heeft gedaan. De vernedering voor de nakomelingen van David zal echter niet voor altijd zijn (1 Koningen 11 : 26 – 39). Jerobeam is hier minder breker en scheurder omdat hij Gods oordeel uitvoert en instrument in Zijn handen is. God Zelf brengt de scheuring teweeg (1 Koningen 11 : 33). Komt Jerobeam wel in opstand? Een van de tegenstanders van Salomo, Hadad, is uit Edom naar Egypte uitgeweken en probeert tegen de zin van farao terug te keren. Jerobeam blijft echter in Egypte wachten totdat hij geroepen wordt en de afgezanten uit Sichem komen (1 Koningen 12 : 2 en 3). Salomo wil Jerobeam doden, maar het verhaal vertelt niet waarom. Heeft Jerobeam ambities gehad of is Salomo gewoon onredelijk met zijn haat (1 Koningen 11 : 40)?
Het verhaal, zien we nu al, is gelaagd. Een feest voor de beroepsexegeten die de eindtekst tot de oorspronkelijke factoren willen ontbinden en vervolgens niet meer in staat zijn het verhaal weer in elkaar te zetten. Want die bedoeling moet de eindredacteur toch wel hebben gehad! Ik heb het liever over veelstemmigheid. Er is een stem die Jerobeam neerzet als opstandeling en breker, en die hem van kwaad tot erger laat gaan als zondaar en afgodendienaar. 1 Koningen 12 : 19 zet de toon voor deze stem: ” zo brak Israël met het koningshuis van David en dat is zo gebleven tot de dag van vandaag”. Deze stem komt uit het zuiden. Is zij te herleiden tot hofkringen die geen kwaad woord willen horen over Salomo – of misschien zelfs tot de al genoemde hofschrijvers? Salomo heeft immers een gouden eeuw gebracht: “aan zilver hechtte men in de tijd van Salomo geen bijzondere waarde (1 Koningen 10 : 21, zie ook vers 24). Deze stem wil geen kwaad woord horen over koning Salomo de Wijze en de Grote.
Daartegenover staat een stem (uit het noorden?) die zich op Jerobeam concentreert. Deze stem verwijt aan Rechabeam een volkomen gebrek aan realiteitsbesef. Hij heeft niet in de gaten dat het noorden – anders dan het geval was bij David – niet naar Jeruzalem op audiëntie komt om hem ook de kroon van het noorden aan te bieden. Integendeel: Rechabeam moet op reis naar de volksvergadering in Sichem in het noorden. Niet met de kroon op het hoofd maar met de pet in de hand. Het noorden stelt als voorwaarde voor het accepteren van Rechabeam als koning het doorvoeren van een belastingverlaging. Voor dat verzoek – hebben we gezien – is alle reden: het zuiden buit het noorden uit. Zelfs de oudsten die Salomo als adviseurs gediend hebben, zeggen dat dit verzoek om lastenverlichting gerechtvaardigd is. Het bestaande beleid kan niet zonder meer worden voortgezet. Rechabeam, die met zijn bedenktijd van drie dagen het noorden al beledigt, raadpleegt ook zijn jaargenoten (die om zo te zeggen met hem op Nyenrode hebben gezeten). Nu is de vraag: wat moeten wij het volk antwoorden? Hij identificeert zich niet met het noorden maar met de bevoorrechte groep. Er komt dan ook een antwoord waar een corpsbal zich niet voor zou schamen: de pink van Rechabeam is naar zijn zeggen dikker dan het geslachtsdeel van zijn vader. Met escalerend geweld moeten de tien stammen onder het juk worden gebracht: in plaats van de zwepen komen van nu af de schorpioenen. De noordelijke stammen zien dan geen heil meer in het huis van David en in Rechabeams koningschap en stemmen met de benen. De koning doet nog een (bemiddelings?)poging via Adoniram, het hoofd van de gehate herendienst. Adoniram wordt echter gestenigd (met de stenen die hij eerder zelf door het volk liet sjouwen?) en Rechabeam kan ternauwernood het vege lijf redden door op een wagen naar Jeruzalem te vluchten. Geheel verblind treft hij voorbereidingen om met 180.000 geoefende krijgslieden het noorden alsnog gewapenderhand te onderwerpen.
De laatste stem in dit hoofdstuk is die van God. Hij laat aan Rechabeam en de zijnen weten dat ze niet aan een broederoorlog moeten beginnen: “keer terug naar huis, want dit alles is van Mij uitgegaan: (1 Koningen 12 : 24). Juda moet een toontje lager leren zingen. Het heeft geen exclusief abonnement op Gods zegen. “God gaat zijn ongekende gang vol donkere majesteit” (Liedboek 2013, lied 943). Dimmen, dus.
Juist de veelstemmigheid is het geheim van de tekst. Wie een stem verabsoluteert of verzwijgt, is bezig het verhaal te verminken. Er gaat een verhaal over een rabbi die in een conflict tussen de bakker en de slager in achtereenvolgende gesprekken met hen eerst de bakker en dan de slager gelijk gaf. Tevreden verlieten beiden het pand. Zijn vrouw had staan luisteren en zei tegen de rabbi: “dat kun je niet maken”. Ook tegen haar zei hij: “je hebt volkomen gelijk”. Soms heb je kennelijk alleen maar sámen gelijk. Samen met alle heiligen…?
Maar hoe zit het dan met die beroemde en beruchte zonde van Jerobeam? Daarover de volgende keer.