Op weg naar Koningen (4)

Bij de bevestigingsdienst in Haren zegt mijn (helaas veel te vroeg overleden) collega Bert Raven: “wat mij bij ds. Overeem opvalt is: 1. zijn onvoorstelbare vrolijkheid (dat ziet iedereen) en 2. dat hij die vrolijkheid voor de helsdeuren weghaalt (dat ziet bijna niemand). Ik voel me herkend en getroost.

We zijn als predikanten met zijn drieën. Samen hebben we twee kerkgebouwen te bedienen: de grote Gorechtkerk in Haren en het kleinere Trefpunt in Glimmen. Op de eerste zondag heb je een dubbele morgendienst in Haren (9.00 en 10.30) en een avonddienst in Glimmen, op de tweede zondag heb je de morgendienst in Glimmen en de avonddienst in Haren, en op de derde zondag ben je vrij. Dat betekent: veel minder preken maken dan in Enter, maar ook veel vaker ergens anders voorgaan. In Groningen zijn veel kleine gemeenten die indertijd door het Comité voor Werk en Werkkrachten zijn gesticht om werkloze kandidaten aan een kerk en aan een pastorie te helpen. In de Vrijmakingsperiode was Groningen een slagveld. Kleine gemeenten zijn verweesd en zonder kerkgebouw achtergebleven. Vanuit onze luxe positie in Haren en Glimmen vinden wij het vanzelfsprekend om ook deze gemeenten te bedienen. Het is ook een middel om de in Groningen welig tierende menigte van onbevoegde predikheren overbodig te maken. Elders preken in een kwestie van ambt en erecode. Als ambt en erecode wegvallen, wordt het predikantschap een baan met bijbehorende gedragscode. Het zal een onvermijdelijke ontwikkeling zijn, maar ik ben er niet blij mee.

Ergens anders voorgaan: hoe doe je dat? Ik maak veel predikanten mee die ónder de preekstoel veel vlotter zijn dan óp de preekstoel. Daar worden zij ineens kleurloze en stijve harken die zich lijken te verschulen achter en in de boodschap die zij moeten brengen. Daarmee wordt de blijde boodschap natuurlijk ook stijf en kleurloos. In de eigen gemeente valt dat nog mee. Daar hebben ze je voor de hele week beroepen, niet alleen voor de zondag. Bij het uitbrengen van het beroep heeft de gemeente meegewogen wie jij als persoon bent, of je kunt communiceren met een luisterend oor en een warm hart en of je een klik kunt maken met jeugd en jongeren. In de thuisgemeente mag en moet je ook als persoon uit de verf komen. De zondag staat in een breder kader.

Daarvan is geen sprake als je gastvoorganger bent bij een andere gemeente. Er is, tenzij je nog eens gevraagd wordt en ergens vaker komt, geen relatie. De gemeente moet maar afwachten wie zij voor zich krijgt en als voorganger maak je een blindlanding. Er zijn dus beperkingen. De plaatselijke kerkenraad is verantwoordelijk voor het beleid en je mag je daar niet in mengen. Maar het thuislaten van je persoonlijkheid is geen optie, want je bent bevoegd om in heel het kerkverband voor te gaan. Een kleurloos verhaal kan niet. De eredienst is een publieke zaak en ook een voorstelling. Een beetje predikant heeft niet alleen homiletiek in de bagage (in mijn geval het meest theoretische vak van de praktische theologie), maar heeft de ogen en oren ook goed de kost gegeven in het theater. Van toneelspelers en cabaretiers valt veel te leren. Voor God is immers het beste niet goed genoeg, en dat geldt ook voor de presentatie. Als ik zondag “de heilige hort op ga” (uitdrukking bij ons thuis) kan ik mijzelf niet thuislaten. Ook een kleine en vakante gemeente heeft het recht op een goede en boeiende dienst.

Over theater en toneel gesproken: Haren is een mondige gemeente die inspraak wil. De vier wijkkerkenraden vergaderen elke maand, en daar hoort ook een moderamenvergadering bij (ik ben zelf geen voorzitter van de wijkkerkenraad, er zijn genoeg anderen die dat uitstekend kunnen). Dan is er de Kerkenraad voor Algemene Zaken. Ook deze KAZ vergadert elke maand, met een moderamenvergadering er bij. Officieel zijn de predikanten beurtelings voorzitter van de KAZ, maar ik ben opvallend vaak aan de beurt. Er is veel overleg en terugkoppeling. Wij vergaderen totdat wij vergaderd worden. Het tijdverlies wordt goedgemaakt door grote betrokkenheid. Het mannenkoor repeteert op dezelfde avond al de KAZ vergadert en probeert dan ook wel eens als schaduwkabinet te fungeren. Over de vraag of de paaskaars aan het begin van de dienst moet worden aangestoken en welke ambtsdrager dat moet doen, wordt bijvoorbeeld eindeloos gedelibereerd. De jaarlijkse bonte avond voor en met het jeugdwerk maakt veel goed; iedereen doet mee en de predikanten plus partners zorgen voor de rode draad van de avond: het cabaret. Daarin worden de paaskaars en alle andere grote en kleine kwesties lichtvoetig op de hak genomen. Het ene na het andere lachsalvo gaat door de zaal en we kunnen er met elkaar weer een jaartje tegen. Cabaret als vorm van gemeenteopbouw en onderling pastoraat: het staat in geen enkel handboek maar het werkt als een tierelier.

Ik heb heel veel adressen me alleenstaande senioren in de wijk. In bejaardencentrum “De Zonnehof” (door mij steevast “de Zondehof” genoemd) krijg ik regelmatig nieuw binnengekomen mensen die hun hele leven in de provincie hebben gewoond en nu ineens naar Haren moesten verhuizen. En dan ook nog aan een nieuwe dominee wennen… Ik vraag meestal naar de biografie: waar bent u geboren, hoe hebt u uw partner leren kennen, hebt u ook kinderen gekregen? Als zij dan een aantal noemen, vraag ik altijd: zijn ze dat allemaal? Vaak zijn ze het niet allemaal. Er volgt een huilbui. De levenloos geboren kindjes of zij die maar kort geleefd hebben – er is in járen niet meer over gepraat. Dood is erg, maar doodzwijgen is nog erger. Na het bezoek wordt in de Zondehof aan de buurman verteld dat die nieuwe dominee haar aan het huilen heeft gemaakt en dat dat een hele opluchting was. “Hoe komt die man erbij om die vraag te stellen?”. “Moet je ‘m zelf maar vragen als hij weer langskomt”, is het Groninger antwoord. Op deze en veel andere manieren ontstaan er warme relaties. In de Zondehof mag ik zelfs voor Sinterklaas spelen. De jaarlijkse kerstviering annex kerstdiner leidt tot merkwaardige onder elkaar afgedrukte tekstcombinaties, zoals Ere zij God – tomatensoep. De Geest maakt dan dat het smaakt, denk ik er altijd bij.

De preek-gereedschapskist wordt kwantitatief sterk uitgebreid. Ik ben een goede klant bij Boekhandel Boomker in Haren (Boomker verkoopt in die tijd ook rookwaar) en doe antiquarisch goede zaken met de firma Wever in Franeker. De boekenkasten raken aardig vol. Maar is het gereedschap kwalitatief ook bruikbaar? Neem nu 1 Koningen 3. Twee verhalen: Salomo bidt om wijsheid om recht te spreken en hij doet dat laatste met de botte bijl: het zwaard waarmee hij in een conflict tussen twee sekswerkers het levende kind door midden wil hakken. Geleerden zeggen: het zijn twee verschillende verhalen met elk een eigen oorsprong (Sitz im Leben). Het ene is ontstaan in de sfeer van het heiligdom. Het andere verhaal wordt ook buiten Israël verteld in de categorie: sterke verhalen over de koning. Salomo’s naam wordt niet genoemd, het had over iedere koning kunnen gaan.

Heel leuk, deze Spielerei (en dan heb je in het Bijbelcommentaar al heel wat bladzijden theologen-duits afgewerkt). Maar wat schiet de goegemeente er nu mee op? Want op een gegeven(!) moment moet een Bijbelredacteur die twee verhalen tot één geheel gebundeld hebben. Salomo bidt om wijsheid bij de rechtspraak en als uitwerking daarvan komt het verhaal van de botte bijl in een gebroken wereld. Met een handigheidje tovert Salomo de echte moeder tevoorschijn. Is dit nu die veel geroemde goddelijke wijsheid? Het is ook een overgang van de hogepriester met het orakel van de urim en de tummim (alleen ja of nee) naar de rechtspraak waarmee meer nuances mogelijk zijn. En alle begin is moeilijk. Salomo belichaamt Gods wijsheid blijkbaar in een gebroken wereld. Wat zal Salomo gaan doen aan de “heren” die de hoeren als hobby hebben, aan de incomplete gezinnen, aan de kinderen die zonder vader als rolmodel op moeten groeien? Pak maar aan, Salomo: het huiselijk geweld, de rechtsongelijkheid, de kindersterfte (dat een moeder op een kind gaat liggen, is een bakerpraatje; we hebben hier met een oud getuigenis van wiegendood te maken). Er valt dus nog veel te doen en uit te werken voor Salomo – en voor ons. Er kunnen nog aardig wat meters worden gemaakt…

Of is er nog een diepere dimensie? Het woord “moeder” valt pas in de crisis, als het zwaard dreigt. Voor die tijd gaat het gewoon over “vrouwen”. In het verhaal van Elia bij de weduwe van Sarfat gebeurt net zoiets (1 Koningen 17). De vrouwelijke hoofdpersoon heet eerst “weduwe”, promoveert dan tot de status van “gastvrouw”, degradeert door het overlijden van haar kind weer tot “weduwe” en wordt tenslotte door de dood en de crisis heen “moeder”. Door te letten op de sleutelwoorden kom je bij een theologische grondstructuur van het Oude Testament uit. Vader en moeder worden is geen kwestie van vitaliteit maar gaat door de dood heen. Nooit ben je meer moeder en vader dan in dagen van verlies.

Maar dit soort dingen vind ik niet in de theologische commentaren. Ik haal het uit Die Schrift Verdeutscht van Buber/Rosenzweig, de publicaties van onze “eigen” Amsterdamse school met Breukelman (al word ik nooit een “Breukelmaniak”) en later uit de Naardense Bijbel. Er zal heus wel wat bewerking achter de eindtekst zitten, maar de eindtekst is beslissend en bindend. Zo ontstaat een merkwaardige gespletenheid: hoe meer Bijbelcommentaren ik aanschaf, des te minder ik ze gebruik. Zoon Jaap gaat ook theologie studeren. Op weg van Kampen naar huis vraagt hij mij: “wat vindt u nu het moeilijkste van preken maken?”. Ik antwoord: “de eerste zin”. Ik heb het een keer aan het begin van een preek gebruikt. Hoe neem je de mensen mee, waar zit het aanknopingspunt of het conflict, waar is het raakvlak? Dat is het halve werk.

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: