Tijdens de oorlog in Korea (1950-1953) verscheen opeens een nieuw Sovjet-gevechtsvliegtuig in de lucht dat meer dan opgewassen was tegen zijn Amerikaanse soortgenoten. Het had pijlpuntvleugels en kon daardoor hoge snelheden bereiken. Het Westen was natuurlijk zeer geïnteresseerd in deze MIG-15. In juli 1951 zag men voor de Noord-Koreaanse kust een piloot aan een parachute neerkomen. Een Brits marinevliegtuig ontdekte even later het wrak van een MIG-15 in de kustwateren bij Pyongyang. De westelijke bondgenoten zetten alles op alles om de twee helften van het wrak te bergen en slaagden daar ook in, ondanks vijandelijk vuur. Men was onaangenaam verrast door de stand van de technologie waarover de Sovjets bleken te beschikken. Zij waren technisch verder gevorderd dan men dacht.
Op 6 april 1966 maakte een in de DDR gestationeerd Yak-28 jachtvliegtuig van de Sovjet-Unie een mislukte noodlanding in het deel van de Havelsee dat tot de Britse zone in Berlijn behoorde. De Sovjets moesten toekijken hoe de Britten met een kraanschip de wrakstukken en de lichamen van de piloten boven water haalden. Dat de Britten onder water de radar en delen van de motoren weghaalden en in Engeland onderzochten voordat zij werden teruggeplaatst, was niet zichtbaar. In augustus 1975 liep een Sovjetpiloot compleet met zijn MIG-25 over naar Japan. Met het terugsturen van het toestel werd (uiteraard) geen enkele haast gemaakt. Tijdens de oorlog tussen Somalië en Ethiopië maakte de VS de wrakstukken van nog eens twee MIGs buit. Maar waar die complete Sovjet-gevechtshelikopter vandaan kwam, die ineens tot de inventaris van Holloman Air Force Base (New Mexico) behoorde, blijft een vraag. Datzelfde geldt voor de MIGs, die testvluchten maakten vanaf de geheime basis Area 51 in de Amerikaanse staat Nevada.
Medio maart 1968 zonk 1560 zeemijlen ten noordoosten van Hawaii een Sovjet-onderzeeër met drie kernraketten aan boord. Er waren geen overlevenden. Het wrak kwam op vijfduizend meter diepte op de zeebodem te liggen. Onder strenge geheimhouding (Nixon en Kissinger waren op de hoogte) liet de CIA een speciaal bergingsschip bouwen: de Glomar Explorer. De kosten rezen de pan uit en de Détente zette het plan onder druk: men wilde de ontspanning niet in gevaar brengen. Nixon zette echter door onder de voorwaarde dat de bergingspoging pas mocht beginnen na afloop van zijn top met Brezjnev in Moskou. De bergingsoperatie begon op 4 juli 1974. Twee Sovjet-marineschepen hielden de Glomar Explorer in de gaten. Op 1 augustus begonnen de hijswerkzaamheden. Met (resten van) de Sovjet-onderzeeër aan boord voer de Glomar Explorer naar Hawaii.
Hoeveel er van de onderzeeër geborgen werd, blijft geheim. Het verhaal gaat dat alleen de boeg geborgen is, inclusief de nucleaire torpedo’s. Negentig procent van de onderzeeër raakte los uit de kabels en viel, inclusief de kernraketten, de communicatieapparatuur en de codeermachines, terug naar de zeebodem. Maar dit verhaal is niet bevestigd. Is dit omdat de CIA haar mislukking van een half miljard dollar niet wilde adverteren, of omdat zij haar succes niet wilde bevestigen? Misleiding is immers schering en inslag in het inlichtingenwerk. Niet alleen wat de tegenstander weet, is belangrijk; het gaat ook om wat de tegenstander dènkt te weten.