In januari 1949 keurde president Truman een nieuw beleidsdocument goed: NSC 26/2. Wat moest er bij een dreigende inval van de Sovjets in het Midden-Oosten met de olie-installaties gebeuren? De CIA ontwierp een plan en schakelde daarbij de Amerikaanse en Britse oliemaatschappijen in. Bij Aramco in Saoedi-Arabië werden 600 werknemers en 45 stafleden bij plannen betrokken om in geval van nood de olie-installaties op te blazen en de boorputten te blokkeren. Natuurlijk niet al te definitief, want na de nederlaag van de Sovjets moest de productie weer op gang komen; oliemaatschappijen waren wel goed, maar niet gek. De Britten werkten aarzelend aan de plannen mee. De Anglo-Iranian Oil Company was bang voor haar positie als de geheime vernietigingsplannen zouden uitlekken naar de regering van Iran. Stel je voor dat ze bij Aramco de zaak opzettelijk zouden laten lekken om de deur voor de Amerikaanse oliebelangen in Iran te openen… Onder Amerikaanse druk werd de Britse regering bereidwilliger.
Tijdens de regering van president Eisenhower ontstonden nieuwe problemen. Aramco had grote moeite met het plan om alles voor de Saoedische regering geheim te blijven houden. Als de zaak zou uitlekken, werd de positie van de oliemaatschappij in Saoedi-Arabië onmogelijk. Ook Aramco werd weer in het gareel gebracht. De nadruk kwam nu te liggen op een voorlopige vernietiging van de olie-installaties. Er mocht niet teveel ontploffen.
In 1955 maakten de Britten zich weer zorgen. In Iran en Irak was een aantal olie-installaties in handen van de regering gekomen. Vernietiging op de grond was daarom niet meer mogelijk. Bombardementen op de Duitse olie-industrie waren in de Tweede Wereldoorlog niet erg effectief gebleken. Bovendien hadden de Britten onvoldoende vliegtuigen beschikbaar. Maar als de Amerikanen nu eens een aantal atoombommen overcompleet hadden… De Britse militaire top kreeg van de regering toestemming om hierover met de Amerikanen te gaan onderhandelen. Dit leverde geen resultaat op. De Amerikaanse regering voelde er waarschijnlijk niet voor om het toenemende aantal Amerikaanse staatsburgers dat in Iran en Irak werkte door de Britten op de nucleaire korrel te laten nemen.
In 1957 keurde Eisenhower een nieuw beleidsdocument goed: NSC 5714. De CIA werd uit de plannen weggeschreven. De ontzegging van de olie-installaties aan de Sovjets was voortaan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de oliemaatschappijen en de regeringen van de betrokken landen. De Amerikaanse strijdkrachten zouden pas als laatste redmiddel ingrijpen. In 1963 vroeg het Witte Huis aan het State Department of NSC 5714 nog steeds van kracht was of dat beleid aangepast of herzien moest worden. Welk antwoord Kennedy kreeg, is niet in de archieven te vinden. De kwestie is nog steeds met geheimhouding omgeven.
In 1985 gaf een staflid van de Truman Presidential Library NSC 26/2 per ongeluk vrij. Het werd, samen het een grote hoeveelheid andere documenten, op microfilm naar bibliotheken door de gehele VS verstuurd. De regering besloot de betreffende zending niet terug te roepen; een speld in een zichtbare hooiberg blijft moeilijk te vinden, tenzij je er de aandacht op vestigt. In 1996 publiceerde de Kansas City Star de affaire. Met behulp van gegevens uit het Britse olieministerie werd een gedeeltelijke reconstructie van het dossier mogelijk.