Het vorig jaar verschenen nieuwe boek over Kissinger (Barry Gewen, The Inevitability of Tragedy, Henry Kissinger and His World) kwam te laat om mijn onderzoek naar de Koude Oorlog nog te kunnen beïnvloeden. Men moet op een gegeven moment ook een streep zetten. Maar belangrijk zijn het boek en zijn hoofdpersoon wel het boek wel, en gelukkig bestaat de mogelijkheid om het alsnog mee te nemen in mijn rubriek: Bijvangst.
Zo lang hij nog leeft (en misschien ook daarna) zal Kissinger omstreden blijven. He was an icon to a great many foreign policy professionals; he was poison to legions of nonprofessionals. Kissinger’s public reputation, it was clear, was contradictory, schizophrenic, and divisive, and that was never going to change, at least not in his lifetime. Vietnam and Watergate had guaranteed that (p. 357). Hij werd in 1923 in het Beierse Fürth geboren als zoon van een Joodse leraar. De familie vluchtte voor Hitler en moest in de VS onder aan de ladder helemaal opnieuw beginnen. Dat heeft Kissinger blijvend beïnvloed. His father’s fate taught Henry a lifelong lesson about the unpredictability of history and the danger of trusting too much (p. 59). It would be hard, even misguided, for any Kissinger biographer to resist the temptation of seeing Kissinger’s attention to the realities of power as compensation for his father’s powerlessness (p. 95). Het zou Kissinger tot bescheidenheid hebben kunnen nopen: met zo’n voorgeschiedenis plus bijbehorend compensatiegedrag ben je misschien niet de voorbestemde figuur om nationale veiligheidsadviseur en minister van buitenlandse zaken van de VS te worden. Maar Kissinger staat niet bekend om zijn bescheidenheid: hij had een grote ambitie en een dito geldingsdrang. Hij vatte kritiek vaak persoonlijk op en was dan lichtgeraakt. Geen teamspeler. In een vraaggesprek omschreef hij zichzelf als een “Lone Ranger” in de internationale politiek.
Met zijn baas Nixon raakte hij beroemd en verguisd. Het was trouwens een beetje de vraag wie er baas over wie was. A joke made the rounds that Kissinger had better not die because then Nixon would become president (p. 292). Beroemd vanwege het uit elkaar spelen van de Sovjet-Unie en China. Een van de mythen van de Koude Oorlog – er was één communistisch machtsblok uit één stuk (monolithisch) dat een bedreiging vormde voor de vrije wereld – werd na tientallen jaren eindelijk doorgeprikt. Verguisd omdat een daarmee samenhangende mythe – de landen in Zuidoost-Azië waren als dominostenen: als Zuid-Vietnam, zouden Thailand, Maleisië en Singapore onherroepelijk volgen; ook Australië zou gevaar lopen – niet werd doorgeprikt. Als de dominostenen zelf niet wensten om te vallen (dat was de werkelijkheid) dan zouden zij alsnog beschadigd raken door het omvallen van de Amerikaanse geloofwaardigheid. Daarom duurde het tot in de tweede ambtstermijn van Nixon voordat in januari 1973 de akkoorden van Parijs werden ondertekend en de Amerikaanse terugtocht kon beginnen. Polycentrism (..) was a more accurate description of the Communist world than an indomitable Red Menace on the march, and that really undermined the arguments for American involvement in Vietnam. The dominoes would not be collapsing. Saigon might fall to the Communists, but so what? Staten Island remained safe (p. 255).
Voor wie oren had om te horen en ogen om te zien (de studentenprotesten in de VSA spraken boekdelen) was het al veel eerder duidelijk dat er in Vietnam eigenlijk een burgeroorlog aan de gang was en dat het regime van Thieu op weinig draagvlak in Zuid-Vietnam kon rekenen. Thieu was met Rhee (Zuid-Korea) en Tsjang Kai-Shek (Taiwan) een van de bondgenoten die de VS achteraf beter niet had kunnen hebben. The notion of the “free world” eventually encompassed every well-intentioned, idealistic, opportunistic, or simply creepy anti-Communist residing in every corner of the globe (p. 247). Thieu wenste niet mee te werken aan het beëindigen van de oorlog, maar Nixon kon vanwege Watergate zijn belofte aan Thieu van blijvende steun niet meer waarmaken. In het Congres was er geen draagvlak meer: het Capitool draaide de geldkraan voor het Witte Huis op slot. Nixon en Kissinger hebben na hun aantreden in 1969 vier jaren verspild. Dat heeft talloze mensenlevens gekost.
De onvermijdelijkheid van het tragische. Vanuit dat gezichtspunt wordt het ten val brengen van president Allende van Chili ook beschreven. Here was the difference: unlike so many of his critics, Kissinger saw international affairs not in terms of high moral principles like self-determination or national sovereignty (in this sense his critics are right to call him unprincipled) but from an assessment of power, and the judgment he was ineluctably drawn to was that Allende represented a diminution of American power and a corresponding increase in Soviet power (p. 45). Kissingers politieke stroming wordt realisme genoemd, maar dit realisme was weinig realistisch: alsof het verhogen van de invloed van Moskou automatisch het verminderen van de invloed van Washington betekende. Er was geen oog voor contextualiteit, de eigen werkelijkheid van de situatie in Chili (evenals Zuid-Vietman).
Zo wordt de internationale politiek niets meer dan een verkapt cynisch machtsspel. Dat wordt in het boek verdedigd met Kissingers Europese wortels: If he was separated from his academic colleagues by his immigrant’s faith in America, he was separated from most other Americans by his sense of tragedy. His countrymen enjoyed happy endings; he didn’t believe in them. He admired the political institutions of the United States, but he couldn’t have full confidence in them because he had seen how the processes of democracy could go disastrously wrong (p. 102). Kissinger felt a “European” superiority to the optimistic Americans, who tended to believe that peace was the normal state of affairs in the world, that the United States represented a universal prototype, that every problem had a solution, and that the solution was always the same: democracy, and then more democracy (p. 103).
Natuurlijk was het tijd om de VS uit het dilemma tussen zendingsdrang en isolationisme te bevrijden. Throughout the first part of the twentieth century, the country oscillated between two extremes – intervention when it thought it could save the world and isolation when the world refused to be saved (p. 367). Maar heeft Europa geen andere nalatenschap dan het na te streven machtsevenwicht tussen een veelheid van staten – en dat daarbij slachtoffers vallen is tragisch maar onvermijdelijk? Zou er voor de VS een derde weg kunnen zijn tussen irritante zendingsdrang (die alleen maar mogelijk is vanwege de gunstige geografische omstandigheid dat de VS veilig tussen twee oceanen leeft) en isolationisme (waarvoor hetzelfde geldt)?
Een spannend boek. Maar ik wacht nog op een ander boek: het tragische van de doctrine van onvermijdelijkheid. Ik heb het nog niet gevonden. Ja, de Bijbel. Maar die is niet voor de internationale politiek geschreven, toch..?
Ik ga een paar weken vakantie houden. Eind april komen er weer nieuwe bijdragen.