Weer Mahler VIII uit de luidsprekers: Veni Creator Spiritus (kom, Heilige Geest) (nu de uitvoering onder leiding van Kent Nagano). Dat “Veni” is ook wel nodig: je gaat bij 75 jaar Vrijmaking door heel wat heen en er gaat omgekeerd ook veel door mezelf heen. Het onderwerp valt immers voor een deel samen met mijn eigen biografie. Verder met mijn verhaal.
In Luttelgeest begonnen in 1977 geruchten door te dringen over een grote kandidatenstroom die te verwachten viel. De kerkenraad van Enter in Twente zocht contact en wij dachten plaats te moeten maken voor een nieuwe kandidaat (de kandidatenstroom bleef uit en Luttelgeest bleef lang vacant; dat heeft ons achteraf wel gespeten, want wij hadden het daar goed naar onze zin). Enter, dus. Er had daar – ondanks dat Overijssel met Groningen het “heartland” van de Vrijmaking was – geen kerkscheuring plaatsgevonden. De kerkenraad had het niet wijs gevonden om de zaak op de spits te drijven en had daar nog steeds weinig behoefte aan. Het was al lastig genoeg om “verontruste” en “gewoon gereformeerde” gemeenteleden door de éne deur van het schapenhok te krijgen . Want er veranderde veel in de gereformeerde wereld.
In Enter leerde ik dingen waarvan ik het na de polderjaren bestaan niet vermoedde: bepaalde gemeenteleden stonden er op (en anders gingen ze er wel dwars voor liggen) dat elke zondagmorgen de wet voorgelezen werd en dat het zingen van de geloofsbelijdenis in de middagdienst uit den boze was. Toen ik de geloofsbelijdenis voor het eerst liet zingen nam een jongere broeder uit de achterste bank de kuierlatten, liep door de hele kerk heen en gooide de deur met een klap achter zich dicht. Gelukkig hadden ze in Twente gevoel voor humor; op de bouw, waar hij werkte, hielden ze een collecte voor een paar sportschoenen zodat hij bij een volgende ergernis het kerkgebouw wat minder luidruchtig kon verlaten. Maar soms liep ik echt op eieren. Bij het invoeren van het Liedboek 1973 (mijn voorganger was daar zowat op gesneuveld) had men het compromis gevonden dat de eerste Psalm uit de Oude Berijming van 1773 moest worden gezongen. “OB” stond er dan op het Psalmbord. Er zaten in Enter kennelijk nog geen vrouwen in de kerkenraad…
Waar ik last van had was het eeuwige zelfonderzoek bij bepaalde gemeenteleden. Die families waren vaak uit het genabuurde Rijssen op de Biblebelt afkomstig, of een jongeling uit Rijssen had verkering gekregen met een Enters meisje. Bij westenwind waaide het over uit Rijssen naar Enter toe. Bij het Avondmaal bleef 1/3 van de gemeente steevast thuis onder het motto: “niet waardig”. Het evangelie is waar, maar is het ook voor mij waar? Daar bleef het geloof in steken. Dubbel boekhouden, noemde ik dat. Wij doen daar soms wel aan, maar God niet. En altijd die “genoeg-vragen” in plaats van het “het is volbracht-antwoord”: “ben ik wel gelovig genoeg, dankbaar genoeg, berouwvol genoeg?”. Mijn gereformeerde buurman vond dat ik de gemeente te weinig liet “kermen” over hun zonden. Hij hield daarvan. Ik niet. Stel je voor: zeven jaar op verjaardagsbezoek bij een oudere zuster, zeven keer de vraag: “ben ik wel dankbaar genoeg?”, zeven keer hetzelfde gesprek…
Nu kwamen Schilder met zijn trilogie over Christus in zijn lijden, Holwerda met zijn collegedictaten en Van ’t Veer met zijn Elia en alle oude jaargangen van De Reformatie die mijn vader bewaard had goed van pas. Ik preekte steevast dat God groter is dan ons hart en dat wij mogen bouwen op wat Christus in onze plaats en voor ons uit heeft gedaan. Langzaam maar zeker begon het klimaat in de gemeente te kenteren – vooral toen ons dochtertje plotseling overleed en ik toch niet anders ging preken dan ik altijd gedaan had. Toen wij het beroep naar Haren aannamen (1984), zei een oudere broeder tegen mij: “sinds u hier bent, sterven de mensen gemakkelijker”. Ik antwoordde: “doe mij een plezier en beroep dan een opvolger die jullie ook nog wat gemakkelijker leert te léven”. Dat hebben ze wijselijk (?) niet gedaan; mijn opvolger vertrok later uit Enter naar Urk…
Op een late avond in het voorjaar van 1979 kreeg ik “de paus van Overijssel” aan de telefoon: ds. Dick Borgers uit Den Ham, eindredacteur van het “Gereformeerd Kerkblad voor Drenthe en Overijssel”. Hij vertelde: “de particuliere synode heeft vergaderd en jou afgevaardigd naar de generale synode”. Ik was dertig jaren jong en nog maar zes jaren predikant. Ik belde dus mijn vader. Hij zei kort en goed dat de particuliere synode wel wist wie zij gestuurd had: als de kerk je roept, moet je gaan. Zo begon een periode van lidmaatschap van en daarna betrokkenheid bij de generale synode die van 1979 tot mijn emeritaat in 2013 geduurd heeft. In de synode kwam ik Tobias Bos tegen, de zoon van ds. B.A. Bos die ook afscheid genomen (als een van de eersten) had van de Vrijmaking. Ook Berend Schoep, de auteur van de Open Brief van 31 oktober 1966 naar aanleiding van de interne moeilijkheden in de GKv, was lid van de synode. We hebben heel wat avonden zitten praten over wat hem overkomen was en over de ervaringen die wij als twee zonen van ex-vrijgemaakte predikanten deelden. Berend was diep geraakt doordat de GKv-synode hem niet als afgevaardigde toeliet bij het punt: “instemming met de belijdenis”. De interne verdeeldheid over de Open Brief werd meteen confessioneel op scherp gezet. Het heeft hem ook veranderd en een (nog) bredere blik gegeven. Tobias was vakkundig op het gebied van de kerkorde; hij was geen letterknecht maar hechtte aan een zorgvuldige besluitvorming. Toen ik later preses werd, diende hij het ene na het andere ordevoorstel in, die allemaal verworpen werden. Ik vroeg hem: “waarom ben je zo lastig?”. Hij zei: “ik vind je te jong”. We spraken af dat hij een synodeweek lang geen ordevoorstellen zou indienen, behalve op vrijdag. Hij mocht mij dan in alle openbaarheid op mijn falie geven als ik de huishoudelijke regeling niet goed zou hebben toegepast (ik had ook wel gezorgd dat ik die uit mijn hoofd kende). Het bleef die vrijdag stil. Ik sprak hem er op aan. “Ik vind je nog steeds te jong”, zei hij, “maar je kunt het wél”. Royaal en loyaal van hem.
Het was een tijd van grote veranderingen. Het Schriftgezag werd opnieuw onder woorden gebracht in het rapport “God met ons”. Hadden we nu maar over de verbondsmatige waarheid gesproken in plaats van over de relationele waarheid, dan had dat een hoop heisa gescheeld; want “relationeel” werd door critici uitgelegd als “relatief”. Ook een ander thema lag gevoelig. Er was onder studenten een groot aantal zelfdodingen. Onderzoek wees uit dat homoseksualiteit (“homofilie” in de taal van toen) een rol speelde. Deputaten raakten van de ene synode tot de andere verstrikt in meerderheids- en minderheidsrapporten. De synode hakte in 1979 de knoop door onder het motto: je kunt toch niet als ambtsdragers bij elkaar zitten of als gemeente Avondmaal vieren terwijl een aantal gemeenteleden van synode tot synode in de wachtkamer moet zitten? In Nederland was er niet zoveel reuring over. Het ging over onze gemeenteleden, over mensen die wij kenden. Maar in de Gereformeerde Oecumenische Synode des te meer, want in de lidkerken zat iedereen nog in de kast. De GKN liep toch altijd al voorop, had de vrouw in het ambt aanvaard en was lid van de Wereldraad. Zij werd scherp in de gaten gehouden en moest met een precisering komen. Er kwam weer een dik rapport: wat is de aard van het Schriftgezag in deze kwestie? Later werd de GKN aan de door de GOR zelf gevraagde precisering opgehangen. De Christelijke Gereformeerden stapten uiteindelijk uit de GOR. Stoelendans-oecumene: er is een stoel minder dan er leden zijn en als de muziek stopt, is het: “jij er uit of ik er uit”. Ook op het gebied van relaties veranderde er veel. (Jonge) mensen gingen samenwonen in plaats van te trouwen. Het synoderapport “In liefde trouw zijn” probeerde een weg te wijzen. Uit de GKv klonk toen alleen maar kritiek. Er deugde niet veel meer van “ons”. Nu zijn de Vrijgemaakten zelf volop met deze problemen bezig, en de Christelijke Gereformeerden staan intern op springen vanwege de vrouw in het ambt. Wéér is er een Open Brief…
Ik verwachtte bij ons vertrek naar Haren (1984) dat er nu wel een einde zou komen aan mijn synodeperiode. Voor het eerst samenwerken met twee collega’s: Bert Raven en Wim Scheltens. Dat lukte prima. En voor het eerst ook cabaret op de jaarlijkse gemeenteavond. Als je alles en iedereen even op de hak neemt, kan het voor de rest van het jaar wel lijden. En dat was wel nodig ook, want hoe stel je een jaarrekening vast in een gemeente met tien gereformeerde accountants? En hoe neem je een eenparig besluit over de belangrijke liturgische kwestie wanneer en door wie de Paaskaars moest worden aangestoken? Wij drieën verzuchtten wel eens: “Haren heeft 2400 dominees en 3 die ervoor doorgeleerd hebben”. We hadden handen vol werk (en vermaakten ons prima). En dat jaarlijkse cabaret hebben we lang volgehouden. Ik had een wijk met veel ouderen. Ouderen ouderwets? Dat bleek een vooroordeel te zijn. In Haren was het omgekeerde het geval. Veel levenservaring en veel visie.
Tot mijn verrassing (en ook die van wijkkerkenraad Noord) werd ik nu ook door Groningen afgevaardigd naar de generale synode. Nu ja: dit was tenminste een kerkelijke klus die ik kende, en anders zou er wel een andere klus op mijn bord geschoven worden: wie heeft, zal immers méér ontvangen? In die wijkkerkenraad zaten Finy en Gerben Andriessen, de (naar zijn eigen zeggen) “gereformeerde eierboer uit Groningen”. Zij hadden de hele kerkstrijd rond ds. Van der Ziel in Groningen-Zuid meegemaakt en waren uiteindelijk toch maar weer bij de GKN uitgekomen. Het heeft hun leven getekend: zij waren voortaan “mensen des vredes”. En in de serviceflat Maarwold ontmoette ik nu ook Asjen en Jo van der Ziel als gemeenteleden. Hij zat kromgebogen in een rolstoel. “Kun jij als jongere collega meteen leren hoe ecclesiogene reuma er uit ziet”, zei hij. Het was mij een raadsel hoe deze irenische man, die Camus in het Frans kon lezen, in zo’n kerkelijk conflict verzeild was geraakt – maar daar zijn dan ook twee partijen voor nodig… En zo waren er meer in wijk Noord die hun Groninger ervaringen met zich meetorsten. Wat mij in “Stroomopwaarts” trouwens opviel is dat het conflict in 1967 niet alleen voor de NGK, maar ook voor hedendaagse vrijgemaakten traumatisch ligt; was dit ons verleden, komen wij hier vandaan?
In 1987 werd ik door de synode van Almere tot preses gekozen: de jongste die het ooit gedaan had en de enige die tijdens die periode nog tijd had om vader te worden. Het is ongelooflijk wat mijn vrouw allemaal opgevangen heeft. Het was toentertijd de gewoonte dat de preses de aftrap voor een synodeweek deed met een toespraak. Vaak ging het dan over de kerkelijke ontwikkelingen en de visie van de preses hierop. Ik koos een andere weg: ik was begonnen met het bestuderen van “de feitelijke toedracht” in de oorlogsjaren en daarvoor en was van de enige verbazing in de andere gevallen [1]. “Leergeschillen” die in 1936, tien jaar nadat de synode de kat van de slang in de kelder van het Schriftgezag gemetseld had, zijdelings via twee hoogleraren op de agenda van de synode werden gezet? Goed, de polemiek was scherp en Hepp en Schilder lieten geen spaan van elkaar heel. Het op de agenda zetten van “leergeschillen” en het verwachten van een gezamenlijk rapport van de kemphanen werkte echter allesbehalve deëscalerend. De rest is min of meer bekend. De Acta van de synode zijn echter sober en vermelde veel zittingen in comité. Maar ook de comité-acta die ik mocht inzien bevatten niets over de behandeling van de leergeschillen. Wat als pacificatieformule (prof. Herman Ridderbos) bedoeld was (“niets leren wat niet in volkomen overeenstemming is met…”) kwam door de formulering over als een dwangbevel. Ondanks breed gedragen verzoeken vanuit het gereformeerde grondvlak om de behandeling van de leergeschillen tot na de oorlog uit te stellen, zette de synode door, groef zichzelf (en de kerken!) met verklarende documenten als “Praeadvies” en “Toelichting” volkomen vast, probeerde nog te redden wat er te redden was met een “Vervangingsformule” en stelde een deputaatschap voor zwarigheden in (dat als een “mobiele eenheid” overkwam).
Ik gebruikte dus een aantal van die maandagmiddagen om de synode van nu te vertellen wat haar voorgangsters van toen hadden gedaan. En toen professor Berkouwer duidelijk maakte dat die hele geschiedenis hem dwars zat, heeft de synode (die het aantal preadviseurs en hun bevoegdheden versoberd had) een commissie benoemd die nader onderzocht wat er nu nog moest gebeuren. Een en ander resulteerde er in dat de synode van Almere op haar laatste zittingsdag (25 november 1988) uitsprak dat onze kerken niet hadden mogen overgaan tot het nemen van tuchtmaatregelen. Daarmee waren de leeruitspraken én nu ook de maatregelen tegen personen ongedaan gemaakt – voor zover je geschiedenis ongedaan kunt maken. Herman Ridderbos was woedend en toen ik mijn boek over hem schreef bleef het hem zeer doen: “die synode van jou…” [2]. De uitspraak van de synode heeft in de NGK positive weerklank gevonden. De GKv-reactie was meer in de trant van: “jullie laten toch alles los, dus dit konden jullie ook niet meer vasthouden”. Dus gewoon een oproep tot bekering tot rechtzinnigheid. Twee toonsoorten klonken door elkaar heen. Terecht wordt in “Stroomopwaarts” de vraag gesteld waar het goede antwoord van de GKv op de synodeverklaring van toen bleef.
Nagano heeft inmiddels het Mahlerpodium verlaten. Nu eerst een nieuwe versie uitzoeken. Voor een volgende cursieve bijdrage; de Koude Oorlog (mijn hoofdonderwerp) loopt niet weg.
[1] Zie over die verbazing mijn artikel Achtergronden van een kerkscheuring in Jaarboek voor de geschiedenis van de GKN, jaargang 6 en Evert Overeem/Jan Ridderbos, Een Kerk in Beroering, Gereformeerden tussen 1933 en 1945.
[2] Zie mijn Prof. Herman Ridderbos en het Gereformeerd Weekblad, 1945-1982.
Interessant weer en pijnlijk! Al die namen…ik herinner me b.v. nog vd Ziel, kwam bij ons over de vloer en vond ik zo,n lieve man, en er werd negatief over hem gedaan! Snapte ik niets van! Ik was te jong om alles te begrijpen, maar nu ik dit allemaal lees…..
LikeLike