Problemen voor Carter

De werkelijkheid waarmee president Carter met zijn idealisme te maken kreeg, zou inderdaad weerbarstig uitpakken. De VS had te maken met drie bijna onoverkomelijke problemen: een economische crisis, een verzwakking van haar internationale leidinggevende positie, en een verlies aan de geloofwaardigheid van de bestaande politieke instituties. Over alle drie de probleemvelden een aantal opmerkingen.

De economische crisis zat diep. Zij was veroorzaakt door een samenvallen van factoren. Johnson en Nixon hadden de Vietnamoorlog inflatoir gefinancierd. De gemaakte schulden moesten afbetaald worden. De generatie van de geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog meldde zich op de arbeidsmarkt, evenals een groot aantal vrouwen. Voor al deze mensen konden niet in een keer banen worden geschapen. Vroegere afnemers van Amerikaanse producten zoals Japan en Duitsland begonnen nu de Amerikaanse industrie met hun eigen producten te beconcurreren. En de Organisation of Oil Exporting Countries (OPEC, 1960) toonde met forse prijsverhogingen aan dat olie kon worden ingezet als politiek en economisch wapen. Voor het eerst in de geschiedenis stonden er lange rijen auto’s voor de Amerikaanse benzinepompen. De pompen gingen op zondag dicht en de hoeveelheid te tanken brandstof werd aan een maximum gebonden. Ineens ontdekte de VS dat zij voor ruim 1/3 van haar energiebehoefte afhankelijk was van de import van olie. Tegenmaatregelen zoals energiebesparing of het aanboren van nieuwe Amerikaanse energiebronnen moesten via een tijdrovend wetgevingsproces doorgevoerd worden. Het alternatief van kernenergie verloor op 28 maart 1979 zijn onschuld door het ernstige ongeluk in de kerncentrale op Three Miles Island bij Harrisburg (Pennsylvania).

Evenmin als Ford slaagde Carter er in om de economie weer op de rails te krijgen. Hij begon met een belastingverlaging en met het inzetten van overheidsgeld voor werkgelegenheidsprojecten. De werkloosheid liep iets terug, maar de inflatie liep uit de hand: 10% in 1978 en (bij ongewijzigd beleid) 18% in 1980. Carter veranderde van koers en hield voortaan de hand op de knip: de belastingverlaging werd niet verder doorgevoerd en projecten om banen te scheppen die hij het voorgaande jaar had goedgekeurd, werden nu stopgezet. De uitkomst was het slechtste van twee werelden. In 1980 was het werkloosheidspercentage 7,5%, de hypotheekrente bedroeg 15% en de inflatie kwam uit op bijna 13%. Aan de vooravond van de midterm elections van 1979 bleek slechts een kwart van de kiezers het economische beleid van de president te steunen. Hoe moesten de Democratische leden van het Congres het ambitieuze mensenrechtenprogramma van hun president bij de kiezers verdedigen als de bestaanszekerheid van deze kiezers op de tocht stond? Mensenrechten hebben ook een sociale component en de middelen van bestaan vallen er ook onder. Carter kwam meer en meer onder vuur te liggen van linkse Democraten als senator Edward Kennedy, de jongste broer van de vermoorde president. Carters prioriteit voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën betekende op korte termijn in ieder geval dat de zwakste schouders de zwaarste lasten te dragen kregen.

Daarnaast stond de internationale positie van de VS onder druk. Er was na de verloren oorlog in Vietnam een brede perceptie in de VS dat de invloed van het Westen tanende was en dat de VS de Koude Oorlog begon te verliezen. In werkelijkheid was het tegendeel het geval. De Sovjet-Unie had alleen al veel meer last van een stagnerende economie dan de VS. De communistische landen kregen problemen met het starre systeem van het toewijzen van grondstoffen en andere hulpmiddelen. Het peil van innovatie lag laag en de economie kon zich slecht aanpassen aan voortschrijdende technologie en veranderende marktomstandigheden. Brezjnev legde de nadruk op het produceren van wapens in plaats van gebruiksgoederen. De export van wapens was strategisch van groot belang voor de buitenlandse avonturen van Moskou, maar betekende economisch lekkage: niet alle cliënten van Moskou waren in staat om de geleverde wapens tegen de geldende marktprijzen te betalen. Cuba betaalde de geleverde wapens met de leverantie van suiker, waar de Sovjet-Unie eigenlijk geen behoefte aan had. De wensen van het ook in de Sovjet-Unie aanwezige militair-industriële complex vraten geld. De Sovjet-economie kon de militaire last minder goed dragen dan de financiële huishouding van de VS.

Het economische samenwerkingsverband COMECON (1949) werd geen mechanisme om welvaart te creëren, maar ontaardde in een verdelingsstation waar de lidstaten wedijverden om de gunsten en de subsidies van Moskou. Deze steun aan de Oostbloklanden bedroeg tientallen miljarden dollars. De Sovjet-Unie leverde olie tegen lage prijzen; alleen extra leveringen moesten in dollars en tegen de geldende marktprijzen betaald worden. Gezien de door de OPEC doorgevoerde prijsverhogingen kwam ook dit neer op economische lekkage en verlies van inkomsten. De import van technologie uit het Westen vervijfvoudigde onder Brezjnev, maar werd voor een groot deel met geleend geld betaald. Het was uitstel van executie. Het instorten van het systeem werd onvermijdelijk. In Polen moest de regering zich gewonnen geven aan veranderingen van onderen af: de nieuwe vakbond Solidarnosc werd een machtsfactor van belang.

Dit alles drong echter nog niet tot het Amerikaanse bewustzijn door. Het glas was steeds half leeg. En als het al eens gevuld was, werd het door alarm roepende (neo)conservatieven wel omgegooid. Het negatieve beeld werd bepalend. De oude consensus in de VS over het buitenlandse beleid was door het fiasco in Vietnam verbrokkeld. Behalve een “dat nooit meer” was er geen nieuwe consensus. Carter liet na daaraan te werken. In het buitenlandse beleid was er een gebrek aan overtuigingskracht en samenhang: het werd hijgerig en activistisch.

De geloofwaardigheid van de politieke instituties was na Nixon en Ford aangetast. Zelfs een solist als Carter had voor het organiseren van een consensus bondgenoten nodig. Hij had echter juist om het bestaande politieke circuit van Washington heen gewerkt en bracht zijn staf uit Georgia mee naar het Witte Huis. Daarmee ondergroef Carter de instanties die hij nodig had. De samenhang binnen de Democratische partij was het eerste slachtoffer. De Democratische leiders in het Congres hadden weinig op met de arrogantie en de pretentie van deskundigheid van de nieuwkomer in het Witte Huis. Andere Democratische nieuwkomers in het Congres bleken geen oog te hebben voor de bestaande leiders en ruilden hun eigen politieke agenda niet zomaar in voor de partijdiscipline. Zij vonden dat zij hun electorale basis aan zichzelf te danken hadden en niet aan de nieuwe president.

Carter beschouwde de hoofdstad alleen maar als een nest van lobbyisten en belangenbehartigers. Wie zich echter als buitenstaander gedraagt, zal ook als buitenstaander behandeld worden. Wat een triomf had moeten worden met een Democratische meerderheid in het Huis van Afgevaardigden en in de Senaat werd nu een slangenkuil. Carter zette onervaren nieuwkomers in als zijn verbindingsmensen met het Congres. Het pakte verkeerd uit: de president moest van onderwerp tot onderwerp telkens een meerderheid bij elkaar sprokkelen. De oogst van wat Carter aan wetgeving voor elkaar kreeg, was dan ook schraal.

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: