Rakettencrisis

Het fiasco van de bondgenootschappelijke samenwerking rond de neutronenbom voorspelde niet veel goeds voor de rakettencrisis, de laatste grote krachtmeting in de Koude Oorlog. Er zijn boeken vol geschreven over de voorgeschiedenis van het dubbelbesluit van de NATO. Deze lijkt op koorddansen in een ingewikkeld onderhandelingsproces waarbij het gebrek aan regie in Washington opvalt. De Amerikanen moesten eerst tegenstribbelend over de streep getrokken worden door de NATO-bondgenoten: er moesten In West/Europa tegenmaatregelen komen tegen de SS-20. Daarna moest de NATO op de rem trappen tegen de plaatsingswoede van de VS: er moest ook met de Sovjet-Unie onderhandeld worden.

Op 11 oktober 1977 had de NATO haar commissie die de modernisering van de tactische kernwapens moest bekijken opgeschaald tot High Level Group. De groep bestond uit een aantal politieke en militaire zwaargewichten op of net onder het niveau van de diverse regeringen: een klein, exclusief en slagvaardig bedoeld gezelschap. Voor de vergadering van de groep in februari 1978 in Los Alamos lagen vier opties op tafel: de bestaande situatie continueren; de tactische kernwapens voor gebruik op het slagveld moderniseren; het vermogen om verder weg gelegen doelwitten te kunnen treffen op de aanvoerlijnen van het Warschaupact; of een combinatie van de tweede en de derde optie. Vooral Noorwegen pleitte voor de derde optie, die een tegenmaatregel tegen de SS-20 inhield: de Sovjet-Unie mocht haar grondgebied niet als een onschendbaar toevluchtsoord zien en de grens van de Sovjet-Unie vormde geen nucleaire brandgang. De Amerikaanse leden van de groep waren hierdoor verrast en vonden dit te ver gaan, maar zij stonden hierin alleen.

Het latere verslag van de beraadslagingen van Los Alamos gaf deze stand van zaken echter niet weer. In dit verslag lag alleen de tweede optie, het moderniseren van de bestaande tactische kernwapens zonder mogelijkheden voor aanvallen op de middellange afstand, op tafel. De Amerikanen in de High Level Group hadden hun Europese huiswerk niet goed gemaakt: het ging de Europese NATO-bondgenoten om niets minder dan tegenmaatregelen tegen de SS-20. Deze gang van zaken was niet bevorderlijk voor het onderlinge vertrouwen.

Het was nu politiek (niet alleen militair) noodzakelijk om aan een consensus te werken. In april 1978 vergaderden de ministers van defensie van de NATO in Frederikshavn. Zij bereikten overeenstemming over het moderniseren van tactische kernwapens met een bereik van meer dan 1.000 kilometer. De positie van de VS boog langzaam naar die van de Europese bondgenoten toe, maar niet van harte. De Amerikanen begrepen Schmidt niet: zij dachten dat zijn pleidooi voor wapenbeheersing alleen een politieke dekmantel was om met goed fatsoen de bewapening op te kunnen voeren. De Amerikaanse wens was de vader van deze gedachte. In werkelijkheid was Schmidts positie precies omgekeerd. Het ging hem echt om een twéésporenbeleid en met minder kon hij bij zijn SPD niet thuiskomen. Washington wilde niet te ver voor de muziek uit lopen: zou de Duitse coalitieregering de daad van de plaatsing werkelijk bij het woord van de modernisering willen voegen? Daarom was er eind 1978 nog steeds geen definitief commitment van de VS.

Op een topoverleg van Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en de VS op Guadeloupe in januari 1979 besloten de regeringsleiders nieuwe kernwapens te plaatsen èn om aan de Sovjet-Unie voor te stellen te onderhandelen over wapenbeheersing en het verminderen van het aantal kernwapens in Europa. Groot-Brittannië verzekerde de Bondsrepubliek haar steun en solidariteit; het land zou immers met Duitsland het voornaamste doelwit van de SS-20 vormen. Tegelijkertijd regelde premier Callaghan tijdens een strandwandeling met Carter dat de oude Britse Polaris-onderzeeërs konden worden vervangen door het aankopen van het nieuwe Amerikaanse Trident-systeem. Vormde de Duitse veiligheid wel echt een prioriteit voor de Britten?

Schmidt moest voorzichtig opereren. De raketten voor de middellange afstand dienden te worden meegenomen in een SALT-III onderhandelingsproces, maar zij moesten volgens Frankrijk eerst geplaatst worden omdat men anders een troefkaart uit handen gaf voordat de onderhandelingen begonnen. Schmidt had zelf liever de omgekeerde volgorde gehad: eerst onderhandelen met de dreiging op tafel om tot plaatsing over te gaan. Carter had de Duitse steun nodig om SALT-II door de Senaat geratificeerd te krijgen. Omgekeerd had Schmidt de steun van de VS nodig om voortaan de SS-20 voortaan wèl in de SALT-onderhandelingen mee te nemen. Het was op Guadeloupe een ingewikkeld krachtenspel. Op aandrang van Giscard d’ Estaing zijn van de betreffende zitting geen notulen gemaakt. Maar men kwam er uit. Voordat de nieuwe resultaten publiek werden gemaakt, moesten nu eerst de andere NATO-bondgenoten op de hoogte worden gebracht.

De eerste contouren voor de nieuwe wapens van de NATO dienden zich al aan: de snelle Pershing-II raket en de langzamere, maar trefzekerder Gryphon kruisraket (in Nederland zouden alleen kruisraketten geplaatst worden). Beide wapens waren oorspronkelijk voor andere doeleinden ontwikkeld, maar zouden goed kunnen passen in een nieuwe rol in Europa.

Er zat nu een dubbel besluit van de NATO aan te komen: modernisering van de kernwapens door het plaatsen van Euroraketten en tegelijkertijd onderhandelen over wapenbeheersing. Maar welk onderdeel van het dubbelbesluit had nu de voorkeur en welk spoor was een noodzakelijk kwaad? De Britten en de Amerikanen legden de nadruk op de noodzaak van modernisering en plaatsing. De NATO-bondgenoten op het Europese vasteland onderstreepten, daartoe aangemoedigd door Schmidt, de noodzaak tot wapenbeheersing. Nederland had de voorkeur voor een nuloptie: geen plaatsing als de Sovjet-Unie haar SS-20 raketten ontmantelde. De regerende coalitie van CDA en VVD had immers slechts een krappe meerderheid in de Kamer. Deze meerderheid berustte voor een deel op de medewerking van “loyalisten”, kritische vroegere ARP-ers die grote moeite hadden met het aanvaarden van (nieuwe) kernwapens.

Premier van Agt werd met medewerking en goedkeuring van Carter door de nieuwe Britse premier Thatcher onder druk gezet: de plaatsing van de Euroraketten zou doorgaan, of de Nederlanders en de eveneens aarzelende Belgen nu hun medewerking zouden verlenen of niet. Voor de VS was het moderniseren en plaatsen van nieuwe kernwapens in Europa nu een prioriteit die niet meer door onrealistische pogingen tot wapenbeheersing mocht worden doorkruist. Ook Schmidt verklaarde zich naar buiten toe tegen een nuloptie: er zou in ieder geval een (beperkte) plaatsing moeten plaatsvinden. Binnenskamers wisten Schmidt en van Agt echter maar al te goed dat een nuloptie bespreekbaar moest blijven vanwege het benodigde draagvlak voor een besluit tot plaatsing. Schmidt riep Bahr en de linkervleugel van de SPD tot de orde. In een gesprek met de fractie bracht hij in dat alleen het kabinet verantwoordelijkheid droeg voor het buitenlandse beleid en dat Bahr in moest binden. Dat deed deden Bahr en de linkervleugel dan ook: de SPD en haar bondskanselier moesten immers wel aan de macht kunnen blijven.

De communistische partijen in West-Europa kregen in oktober 1979 een brief van het Centrale Comité in Moskou: militaristische kringen binnen de NATO maakten zich sterk voor een nieuwe ronde in de wapenwedloop en leken daarbij meer succes te hebben dan bij de neutronenbom het geval was geweest. Het had daarom zin om oppositie te gaan organiseren. Dat gebeurde dan ook, met een veelheid van tactieken. Op 6 oktober 1979 opende Brezjnev met een toespraak het propagandaoffensief. Hij verklaarde zich bereid om het aantal in het westen van de Sovjet-Unie geplaatste raketten terug te brengen als de NATO van haar kant zou afzien van plaatsing. Er zou, beloofde hij, binnen het kader van SALT-III te praten zijn over de raketten voor de middellange afstand. Als gebaar van goede wil zou hij 1.000 tanks en 20.000 Sovjet-militairen uit de DDR terugtrekken.

De NATO had echter na de moeizame weg naar consensus geen zin meer in nieuwe avonturen. Op 12 december 1979 nam zij haar dubbelbesluit: plaatsing van 108 Pershing-II raketten en 464 kruisraketten èn onderhandelen over wapenbeheersing. Op diezelfde dag besloot het Politbureau tot de inval in Afghanistan. Beide besluiten hielden geen rechtstreeks verband met elkaar, maar de Koude Oorlog was wel weer in volle gang.

Voor de gemiddelde krantenlezer was het proces dat tot het dubbelbesluit leidde niet meer doorzichtig. De transparantie ontbrak en de consensus ging ontbreken. Moest ons land wel met deze middelen verdedigd willen worden? Daarover ontstond een felle polarisatie. Daarover meer in de komende bijdrage.

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: