Schriftlezingen: Jesaja 53 : 1- 6; II Samuël 14 : 25 – 27; II Samuël 15 : 1 – 6
Jaren geleden ben ik op vakantie op Schiermonnikoog mijn geloof kwijtgeraakt. Het gebeurde ook nog op zondag, in de kerk, tijdens een speciale avonddienst. We zaten op dat Waddeneiland drie weken vakantie te houden in de pastorie. In ruil daarvoor preekte ik daar drie zondagen. Wij zaten goed onderdak, en de gemeente kreeg op zondag degelijke kost.
Op die drie gewone diensten van de zondagen kreeg ik geen commentaar. ’t Zat wel goed, geloof ik. Maar: er moest ook een speciale avonddienst komen. Op Schiermonnikoog voorbereid met een groepje gemeenteleden van daar. Het moest van dat groepje gaan over Jezus als licht der wereld. Uit het Johannesevangelie. Nou vind ik dat evangelie erg moeilijk, en preek er daarom niet vaak over. Dat komt later wel, als ik tot onderscheid van jaren gekomen ben. Ik had over die tekst: Ik ben het licht der wereld nog nooit gepreekt. Ik had dus niks, kon geen preek-kliekje opwarmen. Daar zat ik op het eiland, mèt het licht der wereld en zònder boeken en ander gereedschap.
Hoe moest dat? Thuis ophalen? Maar dan moest ik terug naar de wal en het was vakantie. Wij wilden nu juist wèg. Dus in de week voor de speciale avonddienst zo nu en dan wat nagedacht. En vlak voor de kerkdienst een paar puntjes op papier gezet. Over Abraham en de vuurtoren en nog wat dingen meer: het ging over alles behalve over de tekst. Daar heb ik me die zondagavond mee gered.
Eerlijk waar: meteen na de dienst het ene compliment na het andere. Het was een gewèldige dienst – zeiden ze die week bij bakker Klontje, de supermarkt, en zelfs op het strand. Wat een preek, wat een verkondiging. Ze hadden gesmùld. Hoorden ze dat nu maar vaker… Waren er maar meer van zulke diensten en dominees. Op de gewone diensten van de zondagmorgen: geen boe of bah. Geen commentaar. Maar deze in een half uur in elkaar geflanste puntjes, een verhaaltje van niks: dàt was nog eens een preek, en kon ik dat ook wat vaker doen?
Ik ben op die zondagavond in de kerk mijn geloof kwijtgeraakt. Week in week uit, jaar in jaar uit zat ik te zwoegen op de gewone preken. De halve boekenkast overhoop en grote sigarenrookwolken als reukoffers uit het heiligdom van de studeerkamer (toen nog wèl, sinds 2000 gelukkig niet meer). En nu had ik ineens met een flutverhaaltje op Schier had ik de harten van de mensen gestolen. Zoals er over Absalom staat: hij palmde het volk van Israël in, hij stal hun hart.
Het gaat in deze hoofdstukken van het Samuëlboek over: wie is David? – en: wie is de zoon van David? Is het de oudste, Amnon, de kroonprins? Soms gaat het mis met kroonprinsen (het CDA weet er wel degelijk over mee te praten). Maar David misging zich aan Batseba, de vrouw van Uria – en kroonprins Amnon vergreep zich aan zijn halfzuster Tamar, want zo vader, zo zoon, en de appel valt niet ver van de stam. En David heel boos op Amnon, maar eigenlijk moest hij dan ook boos zijn op zichzelf. Hij heeft zijn handen zelf immers ook niet thuisgehouden? Dat is moeilijk. Tamar zit voortaan in het huis van Absalom, haar toekomst gebroken.
Absalom, zoon van David, kan dat niet verkroppen. Er gebeurt niets, want dan moet de onderste steen bovenkomen, van David en Batseba. Het hele geval wordt doodgezwegen. Absalom treedt wèl op en vermoordt Amnon, de kroonprins. Weer is David boos – maar zèlf heeft hij Uria laten vermoorden.
En misschien dat ze toen in Israël hebben gezegd: goed zo, Amnon dood, zijn verdiende loon, verwaande vent, dacht dat hij alles mocht, net als zijn vader dat dacht. Misschien hebben ze in Israël gedacht: wat mooi van Absalom dat hij zijn dochter naar Tamar, de onbestorven weduwe die nooit meer zal trouwen, noemt. Hij houdt echt van zijn zus. En die kleine Tamar groeit op tot een mooie dochter. Dat moet de zegen des Heren wel zijn.
Absalom daadkrachtig. En ook nog mooi om te zien. Nu was er in geheel Israël geen man die zo om zijn uiterlijk bewonderd werd als Absalom. Van voetzool tot kruin was er niets dat hem ontsierde. Dat haar, die goddelijke lokken, dat haar – alle mensen waren er verliefd op en de kapper had er de handen vol aan. En hij kon ook nog mooi piano spelen, had een vleugel op zijn werkkamer kamer. Hij kon het volk zelfs in het Latijn toespreken. Eigenlijk is de tijd van David en zijn kartel voorbij, eigenlijk wordt het tijd voor iets anders, iemand anders. Is Absalom Davids zoon, hij, die komen zou?
In Davids gezin gaat alles overhoop. Wat hij met het gezin van Uria en Batseba deed, overkomt hem zelf nu in de openbaarheid. Wat hij in het geniep deed, staat bij zijn kinderen in de krant. Iedereen schudt het hoofd: is dat, is dat, mijn koning? God gaat nog wel ergens met David naar toe. Gij zult niet sterven. Dat zei de profeet Natan. Maar David moet leven. God gaat met hem ergens doorheen. De weg van diepte, waar de èchte Psalmen worden geboren. David moet léven – en ik weet niet wat erger is.
Wat is het erg als je je eigen zonden uitvergroot in de kinderen terugziet. En God staat garant voor de kinderen. Dat is beloofd bij de doop. Maar bij de doop horen ook vragen aan de ouders en aan de gemeente. Hele korte vragen, tegenwoordig – maar het antwoord duurt levenslang…
Ach, was ik maar koning – zegt Absalom. Mocht ik maar rechtspreken. Dan zou er een einde komen aan dat machteloze hof. Want ingrijpen als rechter kan David ook niet meer; iedereen zegt: kijk naar uzelf! Was ik maar koning – met een escorte van vijftig man, met paarden; het begin is er al. Al die vijftig mannen een honkbalpetje op: MIGA, Make Israel Great Again. Een stropdas tot op gulphoogte met een tekst: Israel First. Niet voor mij knielen; je krijgt van mij een hug, een omhelzing, een knuffel. Kijk toch eens wat een mooie handtekening ik kan zetten. Ik ben niets meer dan jij – en als je dat heel bescheiden zegt is dat een verkapte vorm van hoogmoed. Davids rol is uitgespeeld – en zal deze Absalom nu de zoon van David worden?
Nu láten de mannen van Israël hun hart ook stelen. Zo maar, straks: lang leve koning Absalom! Ze hebben geen oog voor het diepste geheim van David. Hij is de gezalfde, de geroepene, van de Heer. En als de Heer die zalving en roeping niet intrekt, moet je daar van afblijven. Zo lang God met David ergens doorheen gaat – hoe beroerd ook, al zijn glorie legt hij af – moet je daarvan afblijven en het niet nog erger maken dan het is. Zoals David de roeping en de zalving van zijn voorganger koning Saul altijd ook gerespecteerd heeft. Tegen de heethoofden in zijn aanhang in. Grijp uw kans, u door de Heer gegeven en dood Saul. En David zei nee. Ook van een misselijke gezalfde des Heren, Saul, blijf je af. Ondanks alles blijft ook David David de gezalfde van de Heer. David komt om zo te zeggen niet onder zijn doop vandaan. De Heer heeft David geroepen en David is van Hèm. Ook als David staart in de afgrond van zijn eigen falen en die afgrond in zijn kinderen terugziet. Ook als de glans van zijn koningschap er helemaal afgebladderd is.
Misschien wordt juist dàn het geheim van het gezalfde des Heren zijn beter zichtbaar. David is immers niet geroepen omdat hij zo belangrijk of voortreffelijk was. Hij stelde niks voor, was de jongste thuis. David is geroepen door Gods welbehagen: de glimlach uit Gods hart Die glimlach van Gods hart gaat dieper dan populariteit en is door niemand door te strepen. Die glimlach gaat langer mee dan de volgende verkiezingen. Die glimlach, dat welbehagen, is door niemand te stelen. Gods welbehagen gaat mee de diepte in en komt juist dáárin tot uitwerking. In die diepte droogt doopwater niet op. Dáár wordt een mens vuurvast gemaakt: troostrijke gedachte voor wie het afgelopen jaar een verdrietig jaar was.
Die diepte is niet populair. Daarom kan Absalom het hart van de Israëlieten zo gemakkelijk stelen. Wat koop je in de praktijk voor Psalmen? Wat moet je in de politiek met zoiets als genade? Wat kun je economisch met doopwater? Geef mij maar vijftig man voor me uit en tweehonderd pk onder de motorkap, met turbo. Je wilt toch geen softie zijn? David en het oude kartel zijn aangeschoten wild en moeten daarom weg. Groot en sterk zijn, mooi zijn, mediageniek, en een vlotte babbel met gemakkelijke omgangsvormen. Zodra je een baby ziet: knuffelen die handel. Het hart van de mensen stelen en zelf klagen over gestolen verkiezingen.
Dat van Absalom is niet oud en achterhaald. Onze samenleving staat er nog steeds bol van. Wil je aan de kant van de makers en de mensen die het gemaakt hebben staan? Vertel dan niet het oprechte verhaal dat niet alles kan, dat er grenzen zijn, dat je geen inbreuk mag maken op de rechten van een ander, dat een ander ook graag ruimte en recht heeft. Welnee: die ander moet voor zichzelf zorgen. Wij leven in een kijkcultuur. Liever de knappe Absalom dan de rimpels en de grijze haren van David. Grote stappen, gauw thuis. Met het stopwoord van de Psalmen: van je sela, sola, houd er de moed maar in. Het gaat niet om integriteit maar om succes. Als je opschrijft wat de mensen willen, word je de grootste krant van Nederland.
Dat alles komt – met ons mensen mee – ook de kerk binnen. De populaire leiders van megakerken laten zich door niemand meer controleren of gezeggen. Hun macht is onbeperkt – en hun slachtoffers zijn ontelbaar. Als je geen succes hebt, is je geloof niet groot genoeg. Dat is het gevaar. Mijn big smile met parelwitte namaaktanden in plaats van Gods glimlach. Mijn zelfbehagen in plaats van Gods welbehagen. Een degelijke preek? Nee, hapklare brokken. Men wil wel met God ergens naar toe maar niet met God ergens doorheen.
Wie is David, en wie is zijn zoon? Absalom met zijn vijftig man en zijn paarden? De mooie man. Of die andere zoon van David – onopvallend was zijn uiterlijk, hij miste iedere schoonheid, zijn aanblik kon ons niet bekoren (zegt een profeet in hoofdstuk 53 van het Jesajaboek). Die andere zoon van David, met zijn kribbe en zijn kruis en zijn ezeltje – en die glimlach van Gods welbehagen in zijn hart, want dáár gaat het toch om en niet om de vraag of de mens wel aan zijn trekken komt. Geen vijftig man voor hem uit, maar een naar vis stinkend en kibbelend zooitje ongeregeld achter Hem aan. En dat was – en is nog steeds – Gòds zooitje ongeregeld, zijn gezalfden, zijn gedoopten – en daar heb je van àf te blijven: hun hart behoort Hèm alleen toe. Dat is, dat is mijn Koning.
Je hart is dus zomaar te stelen. Met grootheid en succes. De korte klap. En niet de lange weg van God met David en met ons mensen, de God van de diepte, de God van kruis en opstanding, de God van het leven als pelgrimstocht, ook in 2021…
Nou, dat was het verhaal voor vandaag. Terug naar het begin van de preek. Ik geloof toch niet dat ik op Schiermonnikoog mijn geloof ben kwijtgeraakt…
Dank!!! Mooie preek. Ik wens jou en Tineke gezegende kerstdagen en een vrolijk 2021 met eindelijk minder coronaperikelen. Nynke
LikeLike
Evert, geniaal deze preek voor oudjaar 2020. Ik heb er van genoten. Vriendelijke groet, Jan
LikeLike