Cuba blijft in Angola

Cuba exporteerde de revolutie. De militaire betrokkenheid bij Angola bleef in stand. Zij werd versterkt door een grootschalig hulpprogramma waarin tienduizenden Cubaanse experts op de terreinen van gezondheidszorg, bouwkunde en onderwijs dienst deden in Angola. 90% van de Portugezen in Angola had immers een goed heenkomen in het moederland gezocht; het kader was daarmee weggevallen. 40.000 Afrikaanse studenten mochten in Cuba studeren met een beurs van de Cubaanse regering. Cuba betaalde alle salarissen van Cubanen in Angola zelf. Zelfs de Sovjet-Unie kon niet aan de overzeese inspanningen van Cuba tippen, ook al verleende zij wel economische steun aan Cuba. Castro voelde zich verwant met de Angolese revolutie en was mordicus tegen het raciale onrecht in Zuid-Afrika. Hij wilde niet dat het blanke minderheidsbewind in Pretoria een marionettenregering in Luanda installeerde. Daarom had hij hulp gestuurd. Bij de niet-blanke meerderheid in Zuid-Afrika groeide het besef dat de blanken te verslaan waren. De Namibische bevrijdingsbeweging SWAPO (South West Africa People Organization) die in 1966 met gewapende acties begonnen was, kon nu veel effectiever opereren: er was nu over de Angolese grens een veilig toevluchtsoord.

Op 25 november 1977 besloot Castro na lang aarzelen ook 12.000 militairen naar Ethiopië te sturen om de Somalische inval in het Ogaden-gebied af te helpen slaan. Voor de OAE waren de grenzen die golden ten tijde van de onafhankelijkheid heilig. Ethiopië en Cuba hadden het recht aan hun kant. De Somalische invasie was min of meer door Washington aangemoedigd. Er waren in Ethiopië al Cubaanse militaire instructeurs en artsen aanwezig. Castro was onder de indruk van de revolutie van de nieuwe Ethopische leider Mengistu (achteraf bleek zijn steun aan dit bewind een grote vergissing te zijn). Mengistu kon nu zijn troepen tegen het rebellerende Eritrea inzetten, maar de Cubanen stonden erop dat zij zelf alleen in het Ogadengebied tegen Somalië actief zouden zijn. Moskou steunde wel, maar ook hier handelde Cuba op eigen initiatief.

In gelijke zin keerde Cuba zich tegen Angolese militaire avonturen tegen de buurlanden. Wat revolutionair bereikt was (en de steun aan het ANC, de SWAPO en de ZAPU) mocht niet in gevaar worden gebracht door het provoceren van de imperialisten. In mei 1978 zag Castro dat anderen Angola bedreigden en voerde hij zijn troepenmacht in het land op tot een maximum van 52.000 militairen in 1988. Reagan overwoog om tegen Cuba een maritieme blokkade in te stellen om de Sovjet-Unie te dwingen zich terug te trekken uit Afghanistan (linkage). Het schild dat de Sovjet-Unie aan Cuba bood, was zwak. Toch wilde Castro zich pas uit Angola terugtrekken als Namibië onafhankelijk werd (zoals de Veiligheidsraad in 1978 had bepaald) en als Zuid-Afrika haar steun aan UNITA zou staken.

Reagan stelde dat Zuid-Afrika zich pas zou terugtrekken uit Namibië als Cuba zich zou terugtrekken uit Angola. Castro hield echter vol dat de Cubaanse troepen in Angola waren op verzoek van de Angolese regering; dat kon beslist niet gezegd worden over de Zuid-Afrikaanse militaire aanwezigheid in Namibië, die een uitspraak van de VN trotseerde. Op 26 februari 1984 tekenden Angola (zonder Cuba daarbij te betrekken of in te lichten) en Zuid-Afrika in Lusaka (Zambia) een akkoord: Zuid-Afrika zou zich terugtrekken uit Zuid-Angola, de SWAPO zou de toegang tot het gebied ontzegd worden, en Zuid-Afrika en Angola zouden gezamenlijk in het gebied patrouilleren. Castro was teleurgesteld, maar bleef solidair: alleen op Angolees verzoek zou hij zijn troepen terugtrekken. Het akkoord liep op niets uit.

Moskou wilde in 1985 dat Angola het UNITA-hoofdkwartier in het zuidoosten van het land zou uitschakelen. Angola voelde niet veel voor militaire acties in een gebied waar Zuid-Afrika het luchtoverwicht had. Cuba wilde ook niet en participeerde niet aan het uiteindelijk toch na aandringen van de Sovjets ingezette offensief. Het werd een jammerlijke mislukking vanwege het luchtoverwicht van Zuid-Afrika. In 1987 werd op aandringen van Moskou een tweede poging ondernomen. Nu slaagde Zuid-Afrika er in om de beste Angolese eenheden in een hoek te dringen. Op 15 november stuurde Cuba hulp: de beste eenheden die Cuba had en de modernste wapens werden naar Angola overgebracht. Castro had Moskou, waar Gorbatsjov aan détente werkte en geen nieuwe brandhaarden kon gebruiken, niet op de hoogte gesteld totdat de hulpactie in volle gang was. Moskou zag het liefst dat Castro de actie camoufleerde als gewone aflossing van de wacht, maar Castro weigerde: Moskou had op het offensief aangedrongen, het probleem was de Zuid-Afrikaanse agressie en de strijd was een eerlijke zaak. De Sovjet-Unie veranderde van koers en begon steun te verlenen in de vorm van moderne jachtvliegtuigen en luchtafweer. De Cubanen openden in het zuidwesten een tweede front richting Namibië en lieten weten dat de enige manier om de opmars te stoppen een overeenkomst over de onafhankelijkheid van Namibië zou zijn. Zuid-Afrika had in juli 1988 geen luchtoverwicht meer; het land had ook geen moderne wapens vanwege het internationale wapenembargo.

Die Kerkbode, het officiële orgaan van de Nederduitse Gereformeerde Kerk, begon op 8 juli 1988 op christelijk-ethische gronden haar zorg uit te spreken over de min of meer permanente Zuid-Afrikaanse aanwezigheid in Angola. Op 22 december 1988 kwam de overeenkomst van New York tot stand: binnen 3 maanden moesten de Zuid-Afrikaanse strijdkrachten zich uit Namibië terugtrekken (met uitzondering van wat gekazerneerde troepen, die na 7 maanden weg moesten zijn), Namibië werd onafhankelijk, Zuid-Afrika beëindigde de steun aan UNITA, en Cuba zou binnen 27 maanden haar troepen terugtrekken uit Angola. De bedoeling van Cuba was geweest om vrienden te maken in de derde wereld en om de uitbreiding van de Amerikaanse invloed tegen te gaan. Het ging niet alleen maar om zelfverdediging maar om zendingsdrang en revolutionaire bevlogenheid. Castro slaagde er in om Zuid-Afrika – ondanks de steun van Washington aan dat land – van koers te laten veranderen. Cuba’s invalshoek was dat de grote breuklijn niet zat tussen kapitalisten en communisten, maar tussen de bevoorrechte en de arme landen. Toen de laatste Cubaanse strijdkrachten Angola in 1991 verlieten, hadden in totaal 380.000 Cubaanse militairen in Angola dienst gedaan. Er waren 70.000 Cubaanse civiele hulpverleners in Angola actief geweest. Ruim 2.000 Cubaanse militairen sneuvelden.

In 1992 probeerde de VS samen met Zuid-Afrika de verkiezingen in Angola te beïnvloeden door de UNITA op grote schaal financieel te steunen. UNITA-leider Savimbi was door Reagan en door lobbygroepen in de VS op het schild geheven als “democratisch alternatief” voor de “communistische” MPLA. Ondanks deze hulp lukte het Savimbi niet om de MPLA en haar kandidaat te verslaan. Geen van beide presidentskandidaten behaalde echter een absolute meerderheid. De UNITA en de MPLA legden zich niet bij de uitslag van de door de VN en andere waarnemers als eerlijk verlopen gekenmerkte verkiezingen neer. Het resultaat was het oplaaien van een nieuwe burgeroorlog die in februari 2002 na het sneuvelen van Savimbi eindigde. Had het ingrijpen van Cuba dan toch heilzamer voor Angola uitgepakt dan het geknoei van de VS, dat ook na het verdwijnen van Kissinger doorging?

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: