Bij haar militaire vertrek uit Zuid-Vietnam liet de VS beslist geen failliete boedel achter. Dankzij het beleid van Vietnamisering was het land tot de tanden bewapend. Zuid-Vietnam had op de wereldranglijst het vierde leger, de vierde luchtmacht en de vijfde marine. Door slecht leiderschap en desertie met het bijbehorende verlies aan wapens bleef het ARVN echter onder de maat presteren. De kunstmatige economie die door de Amerikaanse legerplaatsen was aangejaagd, stortte in. Er was nauwelijks geïnvesteerd in een reële economie. Toen in het najaar van 1973 de oliecrisis uitbrak en de olieprijzen stegen, kreeg Zuid-Vietnam het zwaar te verduren: een zwaar bewapende zwakkeling.
Van militaire hulp door de VS kon geen sprake meer zijn. Het Congres dwong Nixon om per 15 augustus 1973 alle militaire acties in Zuidoost-Azië stop te zetten, tenzij het Congres tot die acties toestemming gegeven had. In 1973 gaf de VS nog 2.3 miljard dollar hulp aan Zuid-Vietnam. In augustus 1974 werd dit bedrag verlaagd tot 750 miljoen. Nixon kwam onder vuur te liggen vanwege het Watergate-schandaal en moest de buitenlandse politiek steeds meer aan Kissinger overlaten. Op 9 augustus 1974 trad Nixon af vanwege een dreigend impeachment door het Congres. Gerald Ford, die Agnew als vicepresident in december 1973 had opgevolgd, werd de nieuwe president (Agnew had vanwege een corruptieschandaal moeten aftreden). Ford hield Kissinger als minister van buitenlandse zaken aan. Nixon was dus niet meer bij machte om de toezegging van steun, die hij in het geheim aan Thieu gedaan had, waar te maken.
In januari 1974 had Thieu verklaard dat het akkoord van Parijs voor wat hem betrof voortaan een dode letter was. De oorlog zou worden voortgezet. In december 1974 probeerde hij de VS nog wel tot militaire steun te bewegen door een offensief te beginnen. Het was de laatste keer dat de staart probeerde met de hond te kwispelen. Thieu’s offensief mislukte door het falen van zijn strijdkrachten, die de tegenaanvallen niet wisten af te slaan. Noord-Vietnam, dat de val van Saigon eigenlijk niet voor 1976 had voorzien (er werd zelfs rekening gehouden met 1979) opende op 10 maart 1975 een beperkt offensief in de Centrale Hooglanden. Het ARVN stortte in en begon met een groot aantal burgervluchtelingen aan een chaotische terugtocht (de “colonne van tranen”). Thieu gaf tegenstrijdige orders. Hue, de derde stad van het land, moest tot elke prijs verdedigd worden. De stad viel op 25 maart, na een beleg van slechts drie dagen. Toen ook DaNang viel, had Noord-Vietnam het hele noorden van Zuid-Vietnam in handen. Het beperkte offensief werd nu opgeschaald tot een alomvattende aanval op de laatste bastions van het Zuiden en op Saigon.
Het werd in Washington duidelijk dat Zuid-Vietnam de oorlog aan het verliezen was en zelfs op instorten stond. Het decent interval had nog geen twee jaren geduurd. Ford en Kissinger bleven echter in het oude spoor verdergaan: het verlenen van militaire steun. Zelfs Saoedi-Arabië, waarmee Saigon nog maar kort geleden diplomatieke betrekkingen had aangeknoopt, werd benaderd om hulp te verlenen. Er kwam niets van het plan terecht omdat de Zuid-Vietnamese delegatie die in Saoedi-Arabië op bezoek was zich onvoldoende had voorbereid.
Op aandringen van het Witte Huis vertrok een delegatie van het Congres naar Zuid-Vietnam om poolshoogte te nemen. Ford en Kissinger hoopten op deze manier het Congres te overtuigen om onmiddellijk hulp te verlenen. Het Congres was wel bereid om humanitaire hulp te verstrekken en de vluchtelingen te ondersteunen, maar het zag geen heil meer in het geven van militaire hulp. Op 10 april sprak de president een joint session van het Congres toe en vroeg hij om 722 miljoen dollar aan militaire steun en 250 miljoen voor humanitaire en economische steun. Het Congres zou voor 19 april een beslissing moeten nemen. Kissinger beweerde nog dat het vermogen van de VS om te onderhandelen verloren zou gaan als het Congres niet over de brug kwam.
Zuid-Vietnam stortte echter sneller in dan de politieke processen in de VS konden werken. Op 14 april vond in het Witte Huis nog een gesprek plaats met het Foreign Relations Committee van de Senaat, dat van deskundigen bericht had gekregen dat alleen een militair ingrijpen van de VS de ondergang van Saigon kon voorkomen. Van dit militaire ingrijpen kon natuurlijk geen sprake meer zijn. Het was niet aan de kiezers uit te leggen waarom het falende ARVN overeind moest worden gehouden. De val van Saigon was onvermijdelijk. Al die tijd werd er geen werk gemaakt van de enig mogelijke optie: de onmiddellijke evacuatie uit Saigon van de Amerikanen en al degenen die voor hen hadden gewerkt. De Amerikaanse ambassade in Saigon was van mening dat een evacuatie de paniek nog zou vergroten. Bovendien vermoedde men dat Hanoi eerst een overgangsregering zou willen instellen. Waarop dat vermoeden concreet gebaseerd was, werd niet duidelijk.
Op 21 april trad Thieu, verbitterd over het uitblijven van Amerikaanse hulp, af. Op 25 april verliet hij het land en vloog hij naar Taiwan. Twee dagen later was Saigon omsingeld, en op 30 april 1975 viel de stad. De Zuid-Vietnamese communisten hadden weinig in te brengen, want Hanoi nam de regie meteen over. Tienduizenden Vietnamezen werden geëxecuteerd en honderdduizenden werden in heropvoedingskampen opgesloten.
De oorlog had het leven gekost aan 10% van de Vietnamese bevolking. Delen van het land leken op een maanlandschap: er had een ecocide plaatsgevonden. In 1978 probeerde de Vietnamese regering een socialistische transformatie door te voeren door middel van landbouwcollectivisering en onteigeningen. Honderdduizenden (boot)vluchtelingen namen de wijk. In Cambodja bracht de Rode Khmer naar schatting twee miljoen mensen om het leven (waaronder de Vietnamese minderheid van de bevolking). De dominosteentheorie werd echter geen werkelijkheid. China en Vietnam raakten in een oorlog verzeild over Cambodja. De Sovjet-Unie steunde Vietnam, maar de Sovjets werden gezien als Amerikanen zonder dollars. De Amerikaanse economische boycot knelde en was effectiever dan de hele oorlog ooit geweest was.
In 1986 werden de Vietnamese hardliners uit de leiding van de partij en uit de regering verwijderd. Er kwam meer openheid voor de vrije markt en voor het zoeken naar Amerikaanse vermisten (tienduizenden Vietnamezen werden ook vermist). 1990 werd uitgeroepen tot het jaar van het toerisme, om de economie een hoognodige stimulans te geven. In 1995 werden de betrekkingen tussen Vietnam en de VS genormaliseerd. In 2000 bracht president Clinton een bezoek aan het land. Aan de jaren van oorlog, bittere armoede en economische ontbering kwam een einde. Maar de geschiedschrijvers konden jaren vooruit…