De oorlog in Vietnam zette ook in West-Europa de verhoudingen onder druk. In de Bondsrepubliek was er al een traditie van protest tegen de Koude Oorlog en de daarmee gepaard gaande (her)bewapening. Het protest kreeg een toespitsing toen bondskanselier Adenauer op 5 april 1957 na een debat in de Bondsdag tegen journalisten zei dat tactische kernwapens alleen maar een verder ontwikkelde vorm van artillerie waren. Inhoudelijk zei Adenauer daarmee niets nieuws; het strategisch denken in de VS ging er immers van uit dat kernwapens inzetbaar waren net als alle andere vormen van munitie. Maar de achteloosheid waarmee de bondskanselier het in de openbaarheid verklaarde, riep een storm van protest op – onder aanvoering van de Duitse atoomgeleerden.
De oorlog in Vietnam veroorzaakte nieuwe onrust. Op 4 september 1965 bracht de SED-partijkrant Neues Deutschland aan haar DDR-lezers het sensationele nieuws dat luchtmachtsoldaten van de Bondsrepubliek met VS-paspoorten, in VS-uniformen en met VS-vliegtuigen deelnamen aan bombardementsmissies boven Noord-Vietnam. Zes militairen zouden gesneuveld zijn, dertien gewond, en twee vermist. Dit “Vietnam-Legioen” moest wel herinneringen oproepen aan de bombardementsmissies van het beruchte “Condor-Legioen” tijdens de burgeroorlog in Spanje. Bovendien zou Bonn volgens de krant het regime in Saigon met gifgas bevoorraden. Dit propaganda-offensief kwam op een gevoelig moment: bondskanselier Erhard had zojuist een verzoek van de VS om mee te gaan doen aan de oorlog in Vietnam afgewezen. Erhard had de kwestie buiten de publiciteit gehouden vanwege de giftigheid van het Vietnamdossier. Uiteindelijk stuurde de Bondsrepubliek in 1966 een hospitaalschip, de Helgoland, naar de Zuid-Vietnamese wateren. Voor de Amerikanen moest deze missie uitvergroot worden: de Bondsrepubliek was een betrouwbare bondgenoot. Voor de linkse oppositie in de Bondsrepubliek en voor de DDR moest echter steeds onderstreept worden dat het “slechts” om een humanitaire missie ging.
Was in 1966 en 1967 de flower power vanuit San Francisco nog het Leitmotiv voor jonge mensen, in 1968 werden de verhoudingen veel harder. Uitgerekend aan de democratisch bestuurde Freie Universität in West-Berlijn ontstond een grote protestbeweging rondom de uit de DDR gevluchte dienstweigeraar Dutschke. Het protest was gericht tegen de conservatieve politieke cultuur in de Bondsrepubliek, de rechtse bladen van uitgeverij Springer, de wetgeving die de noodtoestand moest regelen (Notstandsgesetze) en de Duitse steun aan de VS en aan het repressieve regime van de sjah in Iran. Tijdens een manifestatie tegen het staatsbezoek van de sjah werd op 2 juni 1967 de student Benno Ohnesorg door de politie doodgeschoten. In februari 1968 organiseerde Dutschke een groot congres tegen de oorlog in Vietnam. Deze oorlog werd een kristallisatiepunt voor een bredere protestbeweging. Aan de slotdemonstratie van het congres namen 12.000 mensen deel. Het plan om demonstratief naar een Amerikaanse kazerne op te trekken werd afgelast, omdat de Amerikaanse militairen toestemming hadden om met scherp te schieten. De demonstranten riepen op tot ontbinding van de NATO en tot massale desertie van Amerikaanse militairen. Op 11 april raakte Dutschke levensgevaarlijk gewond bij een aanslag door een rechtse extremist. Hij overleefde de aanslag ternauwernood. Het merkwaardige is dat de kritiek zich tegen de eigen samenleving richtte waarbij het Oostblok werd ontzien en voorgesteld als alternatief model. Dit was een droombeeld dat weinig te maken had met de werkelijke toestanden in het Oostblok.
De Franse student en anarchist Cohn-Bendit was diep geschokt door de dood van Ohnesorg en de aanslag op Dutschke. Na aanvankelijke onrust op de universiteit braken op 3 mei in Parijs grote rellen uit tegen de regering van De Gaulle. Vanaf 13 mei werd Frankrijk door een algemene staking getroffen. De Gaulle speelde met de gedachte van aftreden en vertrok op 29 mei met onbekende bestemming. Hij bleek in Baden-Baden te zijn waar hij steun kreeg van de Franse legertop. De volgende dag hield hij een radiotoespraak. Het stakingsfront zakte in, en bij de verkiezingen behaalden de Gaullisten een grote meerderheid. Toch waren de dagen van De Gaulle geteld; hij was alleen effectief als er sprake was van een gemeenschappelijke vijand. In 1969 trad hij af.
Het was een conflict over het geldende paradigma, over ras, sociale hervormingen, en de invulling van de democratie. Het was voor een deel ook een generatieconflict: de jeugd eiste in de gerontocratie van Europese leidslieden een eigen plek op. Het materialistische patroon van de oudere generatie, die in de oorlog om het naakte bestaan had moeten strijden en nu die armoede compenseerde, maakte plaats voor een levensstijl met aandacht voor het individu, de emancipatie en het milieu. De economische groei met auto’s, bromfietsen, televisie en de alomtegenwoordige transistorradio kon niet het laatste woord hebben. De vanzelfsprekendheid waarmee de oudere generatie de Amerikanen als bevrijders zag, brak stuk op tv-beelden van bombardementen, foto’s van door napalm verminkte kinderen en reportages over levensgevaarlijke ontbladeringsmiddelen. Men was – van Beatles tot minirok, van de pil tot het gebruik van marihuana – internationaal georiënteerd. In deze tegencultuur was het woord “burgerlijk” een belediging in plaats van een compliment.
De brede tegencultuur heeft uiteindelijk geen kans gezien om dominant te worden: dan zou de aardigheid van het vormen van een tegenbeweging er ook gauw van af gegaan zijn. De overgrote meerderheid van de bevolking wenste zich niet te laten opjutten door “langharig werkschuw tuig” en bleef achter de bestaande orde en haar handhavers staan. Waar de tegenbeweging geweld gebruikte, sloegen de autoriteiten om zich heen. Dat deden zij echter ook bij vreedzame protesten, zoals eind augustus 1968 tijdens de Democratische Conventie in Chicago. De politie werd ondersteund door de Nationale Garde. Langzamerhand drong een nieuw inhoudelijk thema door: law and order. De hooggespannen verwachtingen werden getemperd en de idealen gematigd. Als de wereld niet verbeterd kon worden, was dat nog geen reden om de bestaande orde op te blazen. De tegencultuur was mogelijk gemaakt door de verworvenheden van de Koude Oorlog, maar zij veranderde deze oorlog ook. Het principe van law and order, anders gezegd dat van de beheersbaarheid, werd nu ook toegepast op de buitenlandse politiek. Rationaliteit, redelijkheid en matiging vormden de toonzetting van de nieuwe gedragsregels voor de verhouding tussen de VS en de Sovjet-Unie, die op 29 mei 1972 door Brezjnev en Nixon werden ondertekend.
Deze toonzetting ontbrak echter in de onderhandelingen tussen de VS en Vietnam in 1968. Deze onderhandelingen liepen vast vanwege de verschillende uitgangspunten. Voor Noord-Vietnam vormden de onderhandelingen een front dat de andere fronten in de strijd aanvulde. Onderhandelen was een vorm van oorlogvoering. Daarom werd het in januari begonnen TET-offensief met een tweede en zelfs een derde golf aanvallen voortgezet, ondanks de grote verliezen. Noord-Vietnam maakte gebruik van het breekpunt in de publieke opinie van de VS. De steun voor Johnson en het geloof in de mededelingen van de regering over het verloop van de strijd brokkelden in hoog tempo af. Voor de VS was onderhandelen een alternatief voor de strijd: waarom begreep de tegenstander nu niet dat tegenover het stopzetten van de bombardementen een concessie moest komen in de vorm van de vermindering van infiltratie door Hanoi? Voor Hanoi kwam het doen van een dergelijke concessie na de ervaringen van 1954 neer op een vorm van capitulatie. Niet alleen in de strijd waren beide partijen asymmetrisch, maar ook aan de onderhandelingstafel.