Het werd langzaam maar zeker duidelijk dat de oorlog niet gewonnen werd en ook niet gewonnen kon worden. Het MACV bleef beweren dat na de uitputtingsoorlog het breekpunt van Hanoi in zicht was. De uitnodiging voor de oudejaarsborrel op de Amerikaanse ambassade in 1967 had als motto: “kom en ontdek het licht aan het einde van de tunnel”. Het tegendeel was het geval. Al maanden lang was Hanoi bezig met de voorbereiding van een groot offensief tegen de steden in Zuid-Vietnam. Door een algemeen offensief zou ook een algemene volksopstand uitgelokt worden (de Gogu-strategie: General offensive, general uprising). Vriend en vijand werden volledig verrast door dit grootschalige TET-offensief, dat op 30 januari 1968 losbarstte.
Een week eerder was het Amerikaanse spionageschip Pueblo in internationale wateren voor de Noord-Koreaanse kust door de Noord-Koreaanse marine geënterd. De bemanning kwam pas met Kerst vrij. De regering-Johnson dacht aan een internationale communistische samenzwering. In werkelijkheid handelde Noord-Korea op eigen houtje.
Voor Hanoi hadden onderhandelingen alleen zin vanuit een positie van kracht. Door het TET-offensief verloor de door de VS gevolgde uitputtingsstrategie haar geloofwaardigheid. Op zijn persconferentie van 2 februari 1968 verklaarde Johnson dat men het offensief had zien aankomen. In werkelijkheid zou het MACV, ook als het de beschikking had gehad over het gehele plan, niet geloofd zou hebben dat Hanoi tot een dergelijk offensief in staat was. De inlichtingendiensten maakten een blunder die te vergelijken is met de eerdere blunders bij Pearl Harbor en het Ardennenoffensief. Het kostte de grootste moeite om de aanvallen af te slaan. De stad Hue werd pas na een maand van hevige straatgevechten heroverd. De door Noord-Vietnam beoogde volksopstand bleef echter uit. Aan de kant van de Vietcong en Noord-Vietnam vielen 50.000 doden. De grote tactische nederlaag was echter een groot strategisch succes: Hanoi had de tanden laten zien en Johnson en zijn regering leden een groot verlies aan prestige. In het verkiezingsjaar 1968 was de president kwetsbaarder dan ooit. Alle berichten over een op handen zijnde overwinning werden weersproken door wat de Amerikanen met eigen ogen op de tv zagen. Het TET-offensief sloot het licht aan het einde van de tunnel af en liep uit op een geweldige propaganda-overwinning.
Op 16 maart 1968 vielen Amerikaanse troepen, op zoek naar ondergedoken Vietcong-strijders, het dorpje My Lai binnen. De operatie ontaardde in een massamoord op burgers, vrouwen en kinderen. Er vielen volgens het monument ter plaatse 504 doden. Er waren meer van dergelijke bloedbaden. Het schandaal van My Lay werd geheim gehouden, maar lekte op 12 november 1969 toch uit. De enige die veroordeeld werd was luitenant Calley. Hij kreeg levenslang, maar in hoger beroep werd dit omgezet in 10 jaar gevangenisstraf. Op voorspraak van Nixon mocht hij deze straf uitzitten in de vorm van huisarrest. Hij kwam in 1974 op vrije voeten. Overkill werd een herkenbaar patroon in het Amerikaanse optreden. Daarmee begon het morele draagvlak voor de oorlog af te brokkelen.
De propaganda-overwinning van Noord-Vietnam sloot aan op een interne strijd, die binnen de VS maar ook in andere delen van de wereld woedde. Er broeide iets dat pas laat op de radar van de politici zichtbaar werd. Enerzijds had in de VS de Koude Oorlog tot een enorme economische groei geleid. In 1960 gaf de VS 50 miljard dollar aan defensie uit; dat kwam neer op 52% van de uitgaven van de federale overheid en op ongeveer 10% van het bruto nationaal product. Er waren militaire bondgenootschappen met 48 landen; anderhalf miljoen militairen waren buiten de VS gelegerd. Defensie verschafte rechtstreeks werk aan 1 miljoen burgers. Duizenden bedrijven en onderzoeksinstituten profiteerden direct of indirect van de door het Pentagon verstrekte opdrachten. Het militair-industriële complex, waartegen Eisenhower bij zijn afscheid had gewaarschuwd, was volop werkelijkheid geworden. Een derde van alle defensieopdrachten ging naar bedrijven in de staat Californië. De bevolking van deze staat verzesvoudigde. Elektronica, luchtvaart, communicatie: alle sectoren deden mee. De export en de investeringen in het buitenland groeiden. Coca-Cola en de bluejeans werden er de internationale symbolen van.
Anderzijds broeide er iets onder de oppervlakte. Moderne vrouwen voelden zich niet meer thuis in hun van de nieuwste snufjes voorziene keukens (hoezeer Nixon bij zijn bezoek aan Chroesjtsjov op 24 juni 1959 de moderne keukens als verworvenheid van het kapitalisme geprezen had) en in het aangereikte verwachtingspatroon de heldin van het gezin te (moeten) zijn. Het traditionele patroon knelde meer dan het paste. Dat was niet alleen bij vrouwen, maar ook bij mannen, studenten en Afro-Amerikanen het geval. Er begonnen tegenbewegingen, zelfs tegenculturen, te ontstaan. De welvaart was bijvoorbeeld niet eerlijk verdeeld. In de oude binnensteden gingen banen verloren. Aan het begin van de jaren zestig zaten vijf miljoen Amerikanen zonder werk. Het werkloosheidspercentage lag onder de Afro-Amerikaanse bevolking negen maal zo hoog als onder de anderen. Martin Luther King kreeg nationale bekendheid door zijn tijdens een demonstratie op 28 augustus 1963 voor het Lincoln Memorial uitgesproken en rechtstreeks voor de tv uitgezonden redevoering: I have a dream.
Het duurde echter te lang om de droom gestalte te geven. Johnson maakte veel werk van zijn wetgeving op het gebied van de burgerrechten, maar de afzonderlijke staten en plaatselijke overheden in het zuiden van de VS bleven aan hun bevoegdheden vasthouden en verzetten zich tegen integratie. De wetgeving op het gebied van de Great Society was wel door het Congres aanvaard. Maar zij liep enerzijds achter de feiten aan, en anderzijds werden de benodigde fondsen opgeslokt door de oorlog in Vietnam: de Great Society sneuvelde tijdens de oorlog. Het kostte maandelijks 50 dollar om een (Afro-)Amerikaan uit de armoede te halen; er was berekend dat het 300.000 dollar kostte om een Vietcong-strijder uit te schakelen. Martin Luther King werd een uitgesproken criticus van Johnson en zijn Vietnambeleid. Het begon onrustig te worden in Afro-Amerikaanse gemeenschappen. Voor arme Amerikanen waren er veel minder uitzonderingen op de dienstplicht dan voor hoog opgeleide blanken. Een onevenredig groot percentage Afro-Amerikanen werd opgeroepen voor de militaire dienst in Vietnam. In de zomer van 1965 kwam de onvrede tot een grote uitbarsting in de wijk Watts in Los Angeles. Er vielen 34 doden. In Detroit kwam het op 23 juli 1967 tot een uitbarsting. Er vielen 43 doden en de schade werd berekend op 250 miljoen dollar. De VS kreeg met een binnenlandse oorlog te maken.
Het was nog maar kinderspel vergeleken bij de opstanden die uitbraken na de moord op Martin Luther King op 4 april 1968 in Memphis, Tennessee. In Washington, Baltimore, Chicago en Kansas City speelden zich ware veldslagen af. Er vonden meer dan 20.000 arrestaties plaats. In Washington bepaalden de Nationale Garde en de mariniers het straatbeeld. Meer dan 1200 gebouwen gingen in deze stad in vlammen op. Een nieuwe generatie zwarte leiders stond op, die niet meer met en binnen het bestaande systeem wilden werken. De tegencultuur dreigde een revolutie te worden.