De militaire situatie in Vietnam verslechterde. Op 1 november 1964 overviel de Vietcong de vliegbasis Bien Hoa. 5 Amerikanen werden gedood, 76 raakten gewond, en 6 verouderde bommenwerpers werden vernietigd. Op kerstavond plaatste de Vietcong een bom in het vooral door Amerikanen bewoonde Brinks Hotel in Saigon. Er vielen 2 doden en 58 gewonden. Johnson was op dat moment nog tegen bombardementen, maar McNamara was niet meer te houden – zeker niet na een volgende aanval op 9 februari 1965 op de Amerikaanse basis Pleiku, waarbij onder de Amerikanen 8 doden en 60 gewonden vielen.
Op 13 februari viel het besluit om Rolling Thunder, de bombardementscampagne tegen Noord-Vietnam, te starten. De regering dacht dat zij nog opties had, maar de militairen begonnen al gauw te beklemtonen dat bij bombardementen geen keuzemenu light bestond: ook de havens, de spoorlijnen naar China, de olie-installaties en de irrigatiedijken zouden gebombardeerd moeten worden. Het inzetten van de luchtmacht maakte bovendien de komst van grondstrijdkrachten onvermijdelijk, in steeds verdere escalaties: van de bescherming van de vliegvelden via het vormen van beveiligde enclaves naar het actief opsporen en vernietigen van de strijders en van de reguliere strijdkrachten van de tegenstander.
Het aantal Amerikaanse militairen in Vietnam werd in het jaar 1965 verachtvoudigd tot 184.300 (het maximum werd in 1968 bereikt: 536.1000). Bataljons groeiden uit tot divisies. Op 6 april 1965 ging er een National Security Action Memorandum uit, waarin de door de president op 1 april genomen besluiten tot uitbreiding van de militaire betrokkenheid in Zuid-Vietnam soft werden verpakt in vertrouwelijkheid en geleidelijkheid. Natuurlijk lekte de zaak uit. Deze gang van zaken droeg bij tot het ontstaan van een geloofwaardigheidscrisis tussen het Witte Huis en de Amerikaanse samenleving.
Op 7 april hield Johnson een toespraak aan de Johns Hopkins universiteit in Baltimore. De toespraak, die bekend is geworden door het motto Peace without Conquest, werd voor de tv uitgezonden en trok naar schatting 60 miljoen kijkers. Zij was bedoeld om de publieke steun voor het Vietnambeleid te winnen. De president zocht een middenweg tussen haviken en duiven. De publieke opinie vertoonde een diffuus beeld: opiniepeilingen lieten steun voor de harde lijn zien, maar het grootste deel van de brieven en telegrammen aan het Witte Huis sprak zich tegen de escalatie en tegen de bombardementen uit. De vooronderstellingen van de oorlog in Vietnam bleven ongewijzigd: de communisten waren onverzadigbaar, maar Johnson verklaarde zich bereid tot onvoorwaardelijke gesprekken over een vreedzame regeling en tot een miljarden dollars omvattend ontwikkelingsprogramma voor Vietnam, waarbij de Great Society nu ook Vietnam insloot. De toespraak riep in binnen- en buitenland instemmende reacties op. Zij schiep ruimte voor de geleidelijke escalatie zonder dat de wetgeving voor de Great Society (voor de burgerrechten en tegen de armoede), die dat voorjaar in het Congres geagendeerd was, in gevaar te brengen.
Een dag later kwam Dong, de Noord-Vietnamese premier, met een programma van vier punten voor een vreedzame regeling: terugtrekken van de VS, onverkorte uitvoering van de Genève-akkoorden uit 1954, vrije verkiezingen in Zuid-Vietnam waaraan ook de communisten mee mochten doen, en uiteindelijk de hereniging in één staat. Geen van beide partijen, die nu rechtstreeks met elkaar in oorlog waren, was echter tot werkelijk onderhandelen bereid. Hanoi dacht aan de winnende hand te zijn en wilde zijn uitgangspositie militair verbeteren met de hulp van de Chinezen en de Sovjets. Anderzijds was de politieke en militaire positie van Saigon te zwak om zich onderhandelingen te kunnen veroorloven. De VS nam langzamerhand het leeuwendeel van de strijd voor haar rekening: de militairen mochten nu overal in Zuid-Vietnam worden ingezet. Maar een duidelijke strategie en een maximum of plafond ontbraken.
Washington besefte niet dat Hanoi de escalatie eindeloos bij kon houden. De Noord-Vietnamezen waren bereid om de hoogste prijs te betalen om hun doel te bereiken. Het was hùn land dat verenigd moest worden, de oorlog was hun enige prioriteit. Dat gold ook voor de Vietcong. De VS had het veel moeilijker met haar doden en gewonden. De oorlog was niet “eigen” en kon ook niet toegeëigend worden: er was geen oorlogsverklaring en er werden geen reservisten opgeroepen. De oorlog werd inflatoir gefinancierd. Pas in juni 1968 keurde het Congres op verzoek van Johnson een belastingverhoging goed; het overheidstekort was toen al opgelopen tot 27 miljard dollar.
De komst van tienduizenden Amerikanen veranderde de aanblik van Zuid-Vietnam onherkenbaar. Vanwege de noodzakelijke bevoorrading legden de Amerikanen veel vliegvelden, wegen en grote depots aan. De zwarte markt bloeide vanwege de handel in gestolen goederen. Elke militaire basis trok haar eigen onderwereld van bars, nachtclubs en bordelen aan. Jonge Vietnamese vrouwen konden in een week net zoveel verdienen als hun vaders in een jaar deden. Door het massaal importeren van consumptiegoederen werd de economie van Zuid-Vietnam kunstmatig. Dorpsbewoners vluchtten massaal voor de bombardementen naar krottenwijken bij de steden. De corruptie en de inflatie liepen volledig uit de hand. Een groot deel van de Amerikaanse militairen werd niet bij de gevechtstroepen maar bij de ondersteunende afdelingen ingezet. Een logge, zwaar bewapende, wel doorvoede en van airconditioning voorziene Goliath moest zich een behendige David van het lijf zien te houden. Deze streed light. Hoeveel bombardementsvluchten de Amerikanen ook uitvoerden, het aantal strijders en hun bevoorrading vanuit Hanoi bleven op peil. De oorlog was asymmetrisch, zoals ook in Korea het geval was geweest.
De regering in Washington verloor de greep die zij op de gebeurtenissen dacht te hebben: behalve de credibility gap was er nu ook een reality gap. De regie lag enerzijds in Hanoi en anderzijds in Saigon bij het MACV. Men kon de manschappen te velde toch niet de bewapening en de versterkingen onthouden die zij zeiden nodig te hebben?, redeneerde de Amerikaanse regering. In Washington groeide echter het onbehagen. De eerste demonstratie tegen de oorlog vond op 17 april 1965 plaats, met meer dan 15.000 deelnemers.
De topmensen van Kennedy’s buitenlandbeleid, die Johnson geërfd had, zochten nu de een na de ander een goed heenkomen. Door de oorlog die een eigen leven ging leiden, kwam Johnson hoe langer hoe meer in een isolement terecht. Hij beschouwde het verzet tegen de oorlog als verraad omdat het Noord-Vietnam in de kaart speelde. De CIA en het FBI kregen de opdracht om de leiders van de vredesbeweging in de gaten te houden. Deze instanties gebruikten illegale methoden en legden een lijst aan van meer dan 300.000 Amerikaanse burgers. Er werd geen bewijs van beïnvloeding door het buitenland of collaboratie gevonden. Deze Operation Chaos is later tijdens het Watergate-schandaal beëindigd.