Kennedy, Johnson en de bestuurscultuur van het Witte Huis (3)

Johnson was er op zijn weg door de instituten altijd in geslaagd om deze van binnen uit te hervormen. Deze weg liep echter dood bij zijn vicepresidentschap. Behalve als opvolger van de president in geval van nood had de vicepresident alleen maar de bevoegdheid om de vergaderingen van de Senaat voor te zitten, maar zonder formeel lid van de Senaat te zijn en zonder stemrecht – behalve in het geval dat de stemmen staakten. Verder maakte de vicepresident deel uit van de NSC (National Security Council) en van het kabinet. De bevoegdheden van de departementen waren door het Congres in wetgeving verankerd, en volgens de grondwet kon de president zijn bevoegdheid niet gedeeltelijk overdragen. Het vicepresidentschap was enerzijds noodzakelijk en anderzijds een functie zonder inhoud. En Johnson kon er niet méér van maken.

Voor Kennedy had het misschien voor de hand gelegen om gebruik te maken van Johnsons grote deskundigheid ten aanzien van het Congres. Johnson had wellicht als bruggenbouwer kunnen fungeren, maar zou zich ook hebben kunnen ontwikkelen tot koekoeksjong: een wildcard die de relaties van de regering met het Congres monopoliseerde. Johnson gooide echter ook zijn eigen glazen in: hij wilde een eigen kantoor in het Witte Huis, een omvangrijke staf en een eigen presidentieel vliegtuig. Kennedy was vriendelijk maar onverbiddelijk, toen hij al deze verzoeken afwees. Johnson was volkomen afhankelijk van de president en van de kleine hoeveelheid tijd die deze voor hem vrijmaakte. Johnson werd opgesloten in het instituut van het vicepresidentschap en Kennedy had de sleutel in handen. Van de eens zo gevierde Majority Leader bleef slechts een bleke schim over.

Johnson was in de vernieuwingsbeweging rondom Kennedy en in het kabinet een vreemde eend in de bijt. In de keuze van de leden van zijn kabinet stelde Kennedy zich anti-institutioneel op. Hij was van mening dat hij zijn verkiezing alleen aan zichzelf en zijn eigen familie te danken had. Het publiek juichte zijn vernieuwingsdrift toe. Kennedy had weinig vrienden in Washington en maakte voor zijn kabinet geen gebruik van de in de hoofdstad aanwezige deskundigheid. Hij vulde zijn kabinet met briljante, hoog opgeleide nieuwkomers en outsiders. Johnson was diep onder de indruk van de opleiding en de kwaliteiten van de nieuwe ministers. Zijn vriend Sam Rayburn, Speaker van het Huis van Afgevaardigden, dacht institutioneler en sceptischer. Hij zou zich meer op zijn gemak voelen, zei hij tegen Johnson, als één lid van dit zo briljante team gewoon een verkiezingscampagne voor de positie van plaatselijke sheriff had moeten voeren.

Het was ook een volstrekt novum dat Kennedy zijn broer Bobby Kennedy op aandrang van hun beider vader tot attorney general benoemde en hem verantwoordelijk maakte voor justitie en opsporing. Het was maar de vraag of Bobby de vereiste juridische kwalificaties en ervaring had voor deze hoge post: hij had nog nooit als advocaat of als openbaar aanklager gefungeerd. Zou dit nepotisme de verhoudingen binnen het kabinet niet scheeftrekken? De president had kennelijk behoefte aan een vertrouweling binnen het kabinet (het Congres heeft dergelijke constructies in 1967 via wetgeving onmogelijk gemaakt). Johnson kreeg een aartsvijand en een concurrent tegenover zich in het kabinet. Niet hij, maar Bobby Kennedy was de tweede man in Washington. En Bobby Kennedy liet niets na om Johnson deze nieuwe verhouding in te peperen.

Er kwam een kabinet vol nieuwelingen met vernieuwingsdrang, die zich afzetten tegen de oude politiek en de bestaande instituties en structuren. Deze instituten moesten onder druk van rationele argumenten en van de publieke opinie overtuigd worden van de wenselijkheid van de veranderingen. Het was duidelijk dat Johnson niet in dit gezelschap paste: hij kwam niet uit New England, had geen diploma van een beroemde universiteit en sprak met een Texaans accent. De gelikte staf van het nieuwe Witte Huis moest hem niet en maakte hem als boertje van buiten belachelijk. Hij diende al zijn toespraken en verklaringen van te voren te laten goedkeuren en had voor elke reis die hij moest maken toestemming nodig.

Hoe moet men een dergelijk hoog opgeleid en elitair gezelschap, verzameld rondom een briljante nieuwe leider, als incrowd neerkijkend op alle buitenstaanders en op alle bestaande instituten typeren? In dit gezelschap verschoof het accent van officieel geagendeerde vergaderingen naar allerlei informele overlegcircuits; alleen ingewijden werden na afloop van de officiële vergadering met een hoofdknikje van de president uitgenodigd om nog even na te blijven of mee te gaan naar het Oval Office. In het Witte Huis onder Kennedy kwam meer en meer de gewoonte op om het officiële vergadercircuit als vooroverleg te beschouwen, waarna de eigenlijke besluiten in kleine kring werden besproken en vastgesteld.

Ook Johnson kende het nut van vooroverleg achter de schermen, in wandelgangen, achterkamers en in telefoongesprekken. Hij maakte er als Majority Leader veelvuldig gebruik van. Het verschil is echter dat bij Johnson de uiteindelijke besluiten voor iedereen zichtbaar en controleerbaar in de publieke en plenaire vergadering van de Senaat werden genomen. In deze kleine kring in het Witte Huis was Bobby Kennedy altijd aanwezig, Johnson niet. Dit elitaire gezelschap schakelde het Pentagon en het State Department met evenveel gemak in als ook weer uit, om op eigen houtje, niet gehinderd door enige materiedeskundigheid, defensie- en buitenlandbeleid vast te stellen. Vanuit deze selecte groep kon de CIA ook onder druk worden gezet om eindelijk voortgang te maken met Operation Mongoose tegen Cuba, hoe krankzinnig sommige suggesties ook waren.

Het beeld dringt zich op van een andersoortig instituut, dat alleen voor ingewijden toegankelijk is en niet controleerbaar het publieke belang dient: een hofhouding. Het Witte Huis onder Kennedy is vergeleken met het legendarische slot Camelot, waar koning Arthur met zijn ridders rond de tafel zetelde. Na Kennedy ’s dood heeft het beeld van Camelot door toedoen van onvermoeibare Kennedy-adepten een status van onaantastbaarheid gekregen. Het was een prachtige, roemrijke periode – en elke kritische benadering kon na de moord op Kennedy als heiligschennis of zelfs als grafschennis worden opgevat. Toen Johnson president werd, was het voor hem uiteraard niet mogelijk om ook maar enige kritiek op zijn voorganger te uiten; de continuïteit van de regering en het regeringsbeleid en de waarde van de nalatenschap van Kennedy moesten worden onderstreept. Ook dat droeg niet bij aan het ontstaan van een evenwichtig beeld.

De uitgeklede positie van Johnson was een publiek geheim geworden. De behandeling van de door Kennedy bij het Congres ingediende wetsvoorstellen stokte, maar Johnson werd overal buiten gehouden en wist niet meer dan de gemiddelde krantenlezer over de onderhandelingen van de president met de leiders van het Congres. Over heel 1963 genomen bracht de president nog geen twee uren onder vier ogen met zijn vicepresident door. Het werd duidelijk dat Bobby Kennedy in 1968 als presidentskandidaat wilde optreden. Johnson leek zijn politieke toekomst achter de rug te hebben. In zijn thuisstaat Texas begon de steun voor Johnson af te brokkelen. Hij had de verwachting van de oliebaronnen dat hij als vicepresident hun belangen tegen progressieve ingrepen zou beschermen niet waar kunnen maken. Kennedy wilde een bezoek aan Texas brengen om steun en fondsen te krijgen voor zijn herverkiezing als president in 1964. Johnson had de trip uit willen stellen opdat Kennedy niet uit de eerste hand zou horen hoe smal het draagvlak in Texas voor Johnson dreigde te worden. Kennedy wilde echter van geen uitstel weten.

Daar kwam nog bij dat Johnson zijdelings bij een schandaal betrokken raakte. Zijn vroegere beschermeling en rechterhand in de Senaat, Bobby Baker, werd ervan beschuldigd geld aangenomen te hebben voor zijn bemiddeling voor bedrijven bij het verkrijgen van (lucratieve) contracten met de regering. Een van de bedrijven voelde zich benadeeld en diende een aanklacht in. Baker nam ontslag als secretaris van de Senaat en werd uiteindelijk in 1967 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Onderzoeksjournalisten begonnen te wroeten in Bakers omgeving en onderzoek te doen naar de financiën van Johnson.

Er was een aspect aan het schandaal waarbij ook de president in opspraak dreigde te raken. Baker had voor de senatoren vlak bij het Capitool een ontspanningsgelegenheid ingericht: de Quorum Club. Daar konden de senatoren zich met vrouwelijk gezelschap vermaken, waarbij (gelegenheids)kleding voor de dames niet vereist was. Een van deze dames, Ellen Rometsch, was oorspronkelijk uit de DDR afkomstig. Zij beweerde door de president voor een samenzijn te zijn uitgenodigd. Zij werd zo snel mogelijk naar de Bondsrepubliek afgevoerd. Bobby Kennedy wist met inschakeling van Hoovers FBI te bereiken dat de Senaatscommissie, die zich met het schandaal bezig hield, op dit punt geen verder onderzoek zou doen. Het FBI, dreigde hij, zou in dat geval namelijk ook aan een onderzoek kunnen beginnen en dat onderzoek zou voor bepaalde senatoren pijnlijke zaken bloot kunnen leggen. Daarmee waren de Kennedy ‘s gedekt. Maar Baker en het financiële schandaal, inclusief de financiën van Johnson, kregen door de onthullingen over de Quorum Club veel aandacht in de pers. De journalisten zouden dieper gaan spitten. Daarbij speelde ook een rol dat de Britse minister van defensie Profumo eerder in 1963 had moeten aftreden vanwege leugens over een seksuele relatie met de veel jongere Christine Keeler, die tegelijkertijd als maitresse van de Russische marine-attaché in Londen fungeerde. Er zou dus sprake kunnen zijn geweest van spionage.

Johnson vreesde dat Kennedy hem als running mate in de verkiezingen van 1964 zou laten vallen, vanwege Texas en het Baker-schandaal. Johnson werd niet uitgenodigd voor de vergadering van 13 november 1963, toen in het Witte Huis voor het eerst overleg werd gevoerd over de te volgen campagnestrategie. Zag Johnson spoken? De Kennedy-adepten hebben altijd gesteld dat het nooit de bedoeling is geweest om Johnson te laten vallen. Wij moeten het laten bij de constatering dat Kennedy wel zeer naïef moet zijn geweest als hij zich niet had afgevraagd of onder deze omstandigheden Johnsons aanwezigheid in de verkiezingscampagne een asset of een liability zou zijn, een winstpunt of een blok aan het been. Kennedy was niet naïef…

Gepubliceerd door dsdiederik

Emeritus predikant met liefde voor geschiedenis. Muzikaal taalkunstenaar. Schrijft over Koude Oorlog.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: