Een door België veroorzaakte ramp
Afrika was het toneel van een grootschalige en noodzakelijke dekolonisatie. De Tweede Wereldoorlog had aangetoond dat koloniale machten verslagen konden worden. In 1960 werden 17 Afrikaanse landen onafhankelijk. Veel leiders van deze landen zouden het voor liefst een eigen, contextuele, ontwikkeling hebben gekozen. Maar de grootmachten die in Europa elk rechtstreeks conflict vermeden, benaderden de dekolonisatie met hun eigen dominante en universele modellen voor sociale veranderingen. De Sovjet-Unie was in de markt met haar indrukwekkende model van industrialisatie; de VS kon adverteren met haar economische overvloed. Met andere woorden: de Koude Oorlog werd elders uitgevochten en het Afrikaanse continent onderging een nieuwe kolonisatie. Deze ging gepaard met militarisering, burgeroorlogen en onnoemelijk veel menselijk lijden. Congo was de eerste brandhaard in Afrika ten zuiden van de Sahara. Er zouden er nog meer volgen.
Congo was eerst toegekend geweest aan koning Leopold II van België, die een fortuin aan de rubberplantages verdiende. De bevolking werd op een schandelijke manier uitgebuit; er vielen talloze slachtoffers. De internationale verontwaardiging over de wreedheden werd zo groot dat in 1908 de staat België de kolonie overnam. België had heel weinig gedaan om het land op onafhankelijkheid voor te bereiden. In Brussel verwachtte men aan het einde van de jaren vijftig dat Congo na een lang proces medio jaren tachtig wel onafhankelijk kon worden. Tot die tijd zouden de Congolezen niet meer dan houthakkers en waterputters zijn. De koloniale regering in Leopoldville was eigenlijk alleen maar een beheersinstantie. Alle belangrijke beslissingen werden in Brussel genomen.
Er was wel infrastructuur aangelegd: wegen, vliegvelden, elektriciteitscentrales en radiostations. Er waren in Congo echter nauwelijks hoog opgeleide mensen. Slechts enkele tientallen hadden een universitaire graad. Het officierskorps van het leger bestond alleen uit Belgen: 1.000 Europeanen commandeerden 25.000 Congolezen. In 1959 werden van de bijna 5.000 hogere bestuursfuncties in de kolonie slechts drie bezet door Congolezen. In de periode 1955-1960 was het koloniale bewind koortsachtig op zoek naar hervormingen, maar het was te weinig en het kwam te laat. In 1957 waren er verkiezingen op plaatselijk niveau gehouden. Maar er was geen parlement en geen politieke cultuur van overleg met de oppositie. Congo was een belangrijk wingewest omdat het rijk was aan grondstoffen. België stond als NATO-lidstaat op de internationale kaart van de VS. Bij Congo was dit niet het geval: er was niet zoiets als een Afrikaanse NATO.
Toen het in Congo onrustig begon te worden, beloofde de Belgische regering bij monde van koning Boudewijn de onafhankelijkheid te zullen verlenen, zonder schadelijk dralen maar ook zonder onbezonnen haast. Dat laatste werd onmogelijk: België wilde een langdurige en kostbare onafhankelijkheidsstrijd (zoals in Algerije) vermijden. De onafhankelijkheid werd snel verleend; de Congolezen werden de onafhankelijkheid in gerommeld. De interne politieke verdeeldheid in Congo was groot. Op de schaal van het verbreken van de banden met België was Lumumba het meest progressief; hij legde sterk de nadruk op een centrale staat. Het meest conservatief op deze schaal was Tshombe, die ook een los federatief staatsverband wenste voor zijn achterland Katanga, de rijkste provincie van Congo. Kasavubu, leider van een van de stammen, nam een tussenpositie in. Mobutu was bevriend met Lumumba en trad op als diens secretaris. Dit viertal politici speelde een hoofdrol bij het drama van Congo’s onafhankelijkheid.
In januari 1960 vond in Brussel een rondetafelconferentie plaats, waarbij de aanwezige Congolezen als één delegatie optraden. Zij kregen eerst gedaan dat Lumumba uit de gevangenis werd vrijgelaten (hij zat vanwege politieke redenen vanaf oktober 1959 achter slot en grendel) en naar Brussel werd overgevlogen om zich bij de delegatie te voegen. Verder kreeg de delegatie voor elkaar dat de uitkomsten van de conferentie zonder dralen aan het Belgische parlement werden voorgelegd en dat de onafhankelijkheid op 30 juni 1960 zou worden verleend. Het zou niet om een radicale breuk gaan. Er kwam een vriendschapsverdrag en België zou betrokken blijven bij het beleid, het leger en de economie. Belgische topambtenaren zouden de nieuwe Congolese ministers en hun departementen adviseren, de grote bedrijven zouden Belgisch blijven en de Belgische missionarissen zouden blijven lesgeven. De Belgen in de kolonie geloofden echter niet in een soepele overgang en de Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena moest extra vluchten van Congo naar Brussel inzetten.
Congo’s politieke kopstukken vertrokken na de conferentie naar Congo om daar verkiezingscampagne te gaan voeren. Tijdens een tweede rondetafelconferentie in april zat het tweede echelon Congolezen tegenover de Brusselse topambtenaren die er op uit waren de koloniale inboedel te redden. De Belgische bedrijven in Congo moesten voortaan de vrijheid krijgen om zelf te bepalen waar zij hun hoofdvestiging zouden hebben. Om het risico van een mogelijke nationalisatie te vermijden, kozen veel bedrijven voor Brussel. Congo liep op deze manier heel wat belastinginkomsten mis. Congolese overheidsparticipaties (bijvoorbeeld in de spoorwegen van Congo) werden overgedragen aan een gezamenlijke Belgisch-Congolese ontwikkelingsmaatschappij. Weer leed Congo verlies aan inkomsten. Het Comité Special de Katanga dat een meerderheidsbelang had in het grote bedrijf Union Minière werd ontbonden. Congo hield slechts een minderheidsbelang over. Als de Congolezen op bepaalde punten al bezwaar maakten, deelden de Brusselse topambtenaren mee dat het parlement tot hun leedwezen al anders besloten had. Er bleef voor de Congolese delegatie niet veel anders over dan het incasseren van de economische nederlaag. Congo werd eigenlijk alleen in naam zelfstandig; de inboedel bleef Belgisch. Congo werd geplunderd.
Lumumba won de verkiezingen maar kon geen regering vormen zonder medewerking van andere partijen. Op 23 juni, een week voor de onafhankelijkheid, kwam een regering tot stand van twaalf partijen met 23 ministers, 9 staatssecretarissen en 3 ministers van staat. Lumumba stond toe dat niet hij, maar Kasavubu president werd – op voorwaarde dat deze een sterke centrale overheid zou ondersteunen. Lumumba moest zich tevreden stellen met de functie van premier. Tshombe, die het rijkste deel van Congo vertegenwoordigde, kwam er bekaaid af met slechts één minister en één staatssecretaris.
Tijdens de officiële plechtigheid van de onafhankelijkheid verklaarde koning Boudewijn dat deze dag het hoogtepunt van de Belgische beschavingsmissie in Congo betekende. Tot consternatie van de aanwezigen, niet in het minst van de koning en de Belgische premier Eyskens, zette Lumumba in een toespraak die niet op het programma vermeld stond enkele antikoloniale puntjes op de Belgische i. De onafhankelijkheid was volgens hem niet te danken aan Belgische concessies of welwillendheid, maar aan het uithoudingsvermogen van de nationalistische worsteling. Hij sprak over een vernederende slavernij die onder dwang was opgelegd, over roof en het recht van de sterkste. De koning was woedend en wilde meteen naar huis. Eyskens dwong Lumumba om tijdens de lunch een vriendelijker, door Eyskens zelf geformuleerde, verklaring voor te lezen. De koning bleef nu tot ’s avonds. En zo begon de Eerste Republiek, die meer weg had van het laatste oordeel: vanaf het allereerste begin een failed state.