Toenemende spanningen (3)
Op 27 oktober 1945 hield Truman ter gelegenheid van Navy Day een toespraak in New York. Hij zei dat er tussen de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog geen belangentegenstellingen bestonden die zo diep gingen dat ze niet in onderling goed overleg konden worden opgelost. Daarvoor was wel een combinatie nodig van toegeeflijkheid en vasthoudendheid. De Sovjet-Unie en de VS hadden samengewerkt bij het verslaan van Japan. De Sovjet-Unie was volgens de in Potsdam gemaakte afspraak Mantsjoerije binnengevallen en had de Japanse troepenmacht daar verslagen. Zij had de neutraliteit achter zich gelaten en had een rol gespeeld bij de bevrijding van China, waar de VS al actief was. De samenwerking leek te kunnen worden voortgezet. Noch de VS, noch de Sovjet-Unie had belang bij een burgeroorlog in China tussen Tsjang Kai-Shek en zijn nationalisten aan de ene kant en Mao Zedong met zijn communisten aan de andere kant. De twee tegenstanders zouden volgens de grootmachten samen moeten werken in een coalitieregering onder leiding van Tsjang.
Voor de VS zou een onder Tsjang verenigd China de nieuwe stabiliserende factor in Azië moeten vormen, nu Japan was omgevallen. Het Amerikaanse bedrijfsleven had belang bij de gigantische Chinese markt; een herhaling van de grote economische crisis uit de jaren dertig moest voorkomen worden. Gepaard met de verovering van de markt ging een beschavingsoffensief. Duizenden missionarissen en zendelingen waren gedurende decennia uit de VS naar China getrokken om het evangelie te verkondigen en het land op te bouwen. Tsjang hoorde echter bij het oude, corrupte China dat voor de Japanse inval eigenlijk al op sterven na dood was. Hij had geen draagvlak op het platteland waar de grootste bevolkingsgroep, die van de boeren, leefde. Hij kon alleen maar overleven door een verrotte politieke en militaire structuur in stand te houden – waar de Amerikanen hem nu juist van af wilden helpen.
Ook de Sovjet-Unie en Mao waren geen natuurlijke bondgenoten. In een vriendschapsverdrag met Tsjang, waar het State Department zich sterk voor had gemaakt, had Stalin grote concessies gekregen in ruil voor zijn steun in de strijd tegen Japan. De concessies betroffen havens en spoorlijnen in China en de positie van Buiten-Mongolië. Over de toekomst van Buiten-Mongolië mocht een referendum worden gehouden. De uitslag was: 483.290 stemmen voor aansluiting bij de Sovjet-Unie. Tegenstemmen waren er niet. De voorwaarden van het verdrag waren niet gunstig voor China en Mao wilde graag een andere regeling. Stalin had geen belang bij een sterke rivaal aan zijn zuidoostelijke grens: een chaotisch en verdeeld China kon geen bedreiging voor de Sovjet-Unie vormen. Een verenigd China onder krachtige leiding van Mao zou het primaat van Stalin in de communistische wereld aantasten en was daarom niet gewenst. Mao kon dan wel beweren dat zijn Chinese revolutionaire beweging een onderdeel was van de wereldwijde communistische beweging, maar hoe zuiver op de graat was Mao ideologisch eigenlijk? Zijn revolutie dreef niet op het arbeidersproletariaat – dat was er in China nauwelijks – maar op de boeren. Uiteindelijk gebruikten Stalin en Mao elkaar waar hun dat uitkwam.
Er was een samenhang tussen de ontwikkelingen in China en de beginnende Koude Oorlog in Europa. Beide partijen in het Chinese conflict zochten naar een politieke oplossing zo lang zij geloofden dat de VS en de Sovjet-Unie op de ene of andere manier zouden blijven samenwerken. Zij konden elkaar niet met geweld de baas en moesten zich aanpassen. Toen de externe stabiliserende factor verdween en de VS en de Sovjet-Unie tegenover elkaar kwamen te staan, maakten Mao en Tsjang van de ontstane ruimte gebruik en brak in juni 1946 op grote schaal de burgeroorlog uit. De staarten begonnen met de honden te kwispelen. De VS steunde Tsjang op grote schaal met advies (waar deze in principe geen gehoor aan gaf) en met logistiek en transport. De Sovjet-Unie stuurde Mao 300 economische adviseurs en, via Noord-Korea, een half miljoen ton aan strategisch materiaal.
De Sovjet-Unie ontruimde volgens afspraak Mantsjoerije. Zowel Mao als Tsjang probeerden daarheen op te trekken, het vacuüm te vullen en de achtergebleven Japanse wapens en voorraden buit te maken. Bemiddelingspogingen van de VS haalden niets meer uit. Mao was Tsjang in Mantsjoerije te vlug af en daarmee was de beslissende slag voor Tsjang en zijn nationalisten verloren. De VS was niet van plan de strijd op grote schaal over te nemen en zo voor Tsjang de kastanjes uit het vuur te halen. Dat was niet in het belang van de VS en daarvoor was Tsjang ook een te onbetrouwbare bondgenoot. Hele divisies van zijn leger liepen over naar Mao. 80% van het door de VS geleverde materieel kwam op deze manier bij Mao terecht. De 2 ½ miljard dollar steun van de VS was in feite weggegooid geld. Tsjang en zijn generaals speelden geen heldhaftige rol. De regering van Truman bleef Tsjang steunen met een bescheiden militair programma, maar eigenlijk was Amerika eind 1946 al bezig zich uit China terug te trekken. De VS hoopte dat de Chinese revolutie nog lang zou uitblijven; de Sovjet-Unie had zich immers uit Mantsjoerije teruggetrokken. Tsjang blijven steunen was een hopeloze onderneming en de Chinezen moesten het zelf maar uitvechten. De VS zocht Japan als nieuwe partner en dat land werd om zo te zeggen “het Duitsland van Azië”. De Japanse industrie werd opgebouwd om een op export gerichte economie te ontwikkelen. In ruil daarvoor kreeg Amerika meer militaire bases in Japan.
Het instorten van de regering van Tsjang, zijn vlucht naar Taiwan, en het op 1 oktober 1949 uitroepen van de communistische Volksrepubliek China kwamen voor veel Amerikanen sneller dan verwacht en als een grote schok. Nadat op 29 augustus bekend geworden was dat de Sovjets de Bom nu ook hadden, waren er nu ineens honderden miljoenen communisten bijgekomen. Was met China nu ook de vrucht van de onbaatzuchtige inzet van missie en zending verloren gegaan? Het was haast onvoorstelbaar dat de offers die de missionarissen (en de zendelingen met hun gezinnen) hadden gebracht en de ontberingen die zij geleden hadden tevergeefs zouden zijn geweest: uitgewist door een communistische Volksrepubliek. Dat mocht niet waar zijn en dus kon het niet waar zijn. Dat gold ook voor het thuisfront in de VS: de families van de zendelingen en missionarissen en de kerken en parochies die hen uitgezonden en financieel gesteund hadden.
Een van de vele in China geboren zendeling-kinderen was Henry Luce (1898-1967). Hij richtte een media-imperium op en werd onder andere eigenaar en hoofdredacteur van Time Magazine. Hij plaatste Tsjang tien keer op de omslag van Time. Luce was een van de sleutelfiguren in de China-lobby: een netwerk van politici, zakenlieden en geestelijken die meenden dat de VS ook na de oorlog een roeping te vervullen had in een onder leiding van Tsjang staand China. De VS mocht de bondgenoot uit de oorlog niet in de steek laten. Door de invloed van de lobby kwamen de berichten over de werkelijke toestand in China na de oorlog, de corruptie van Tsjang en zijn generaals en de onvermijdelijke overwinning van Mao niet goed door in de VS.
Er zat een groot verschil tussen de sombere verhalen die de Amerikanen onderling in China deelden en de verhalen die de conservatieven thuis van diezelfde Amerikanen wilden horen. Door de inspanningen van mensen zoals Luce, door de propaganda van de ambassade van Tsjang in Washington en door de public relations van zijn ontegenzeggelijk charmante echtgenote ontstond er in de VS een beeld van China dat weinig met de werkelijkheid te maken had. De werkelijkheid was dat de invloed van de VS op Tsjang marginaal was. Amerika raakte China niet kwijt, want het had China nooit bezeten. De overwinning van Mao brak juist een mythe af, en dat was psychologisch haast nog pijnlijker dan het aanvaarden van een nieuwe werkelijkheid. In feite kon Truman weinig meer doen dan pro forma militaire steun te verlenen; effectief ingrijpen had een massale en niet populaire militaire tussenkomst van de VS vereist. Het publiek werd door de China-lobby misleid.
Veel slecht nieuws kwam achter elkaar. Oost-Europa verdween achter een IJzeren Gordijn, de Sovjet-Unie had de Bom, en het “verlies van China”: dat kon haast geen toeval zijn. Hier moest iets achter zitten. Er moest haast wel een communistische samenzwering actief zijn op het State Department. De nieuwe minister van buitenlandse zaken Dean Acheson en de Azië-specialisten van zijn ministerie werden het mikpunt van kritiek. Om de kritiek op het regeringsbeleid ten aanzien van Tsjang te pareren, lieten Truman en Acheson in augustus 1949 het White Paper publiceren: een meer dan duizend bladzijden tellende bundel van documenten die tot in details aantoonde hoezeer Washington zich voor Tsjang had ingespannen. Het witboek werkte echter op een dubbele manier als een zwartboek. Enerzijds gebruikten de China-lobby en de Republikeinse tegenstanders van Acheson het dossier om aan te tonen dat de regering veel meer had kunnen en moeten doen om de val van Tsjang te voorkomen. Anderzijds had Mao nu het gedetailleerde bewijs in handen van wat volgens hem het dubbelspel van de Amerikanen was. Hij gebruikte het materiaal om in China een brede haatcampagne tegen de VS te organiseren. Dat leverde hem later het draagvlak op om in te kunnen grijpen in de oorlog in Korea, toen Noord-Korea onder druk kwam te staan.
Mao leunde voortaan naar één kant: hij oriënteerde zich op de Sovjet-Unie. Na lang wachten en vele afwijzingen kwam er eindelijk een uitnodiging voor een bezoek aan Moskou – maar dan wel als een van de vele buitenlandse gasten bij de 70e verjaardag van Stalin. Mao bleef twee maanden in Moskou maar kreeg Stalin nauwelijks te spreken. Stalin beschouwde de Chinezen niet als echte communisten. Zij waren net als radijsjes: alleen rood aan de buitenkant. Hij had niet veel op met een grote communistische staat aan zijn zuidoostelijke grens, met een regime dat hij niet aan de macht had geholpen en dat dus niet door hem werd gecontroleerd. Op 14 februari 1950 sloten Mao en Stalin toch een wederzijds vriendschaps- en defensieverdrag. China kreeg de havens en spoorlijnen terug die de Sovjet-Unie bij het eerdere verdrag had overgenomen.
In de VS doemde in de verte de heksenjacht door senator McCarthy op heimelijke communisten al op. Het State Department verloor daardoor bijna alle Azië-specialisten met hun deskundigheid. Het zou jaren duren voordat het ministerie van deze brain drain enigszins hersteld was. In de aanloop naar en tijdens de oorlog in Vietnam was deze deskundigheid nog niet op peil. Het buitenlandse beleid van de VS ten opzichte van China werd kunstmatig. Een wereldmacht met 900 miljoen burgers werd genegeerd ten gunste van een eilandstaat van Tsjang op Taiwan met nog geen 10 miljoen inwoners. Pas onder Nixon knoopte de VS diplomatieke betrekkingen met de Volksrepubliek China aan. China had geen conflicthaard hoeven te worden. Dat dit toch gebeurde, was niet alleen aan Tsjang en Mao te wijten; ook de China-lobby in de VS was hiervoor verantwoordelijk.