Toenemende spanningen (1).
Terwijl de VS rechtsaf leek te slaan in de richting van een kleine overheid en traditioneel isolationisme, sloeg Europa na de Tweede Wereldoorlog linksaf. Men had immers meer dan genoeg van het fascisme en het nationaalsocialisme. Dat was een gemeenschappelijk gevoel. Niet gemeenschappelijk was echter de manier waarop men linksaf sloeg. In het westen van Europa deden mensen dat overwegend uit vrije wil. In het oosten van Europa deden mensen dat overwegend tegen wil en dank, door communistische actie en onder dwang. In Europa ontstond een politieke en economische tweedeling aan weerszijden van een nieuwe en kunstmatige grens: het IJzeren Gordijn.
Vanwege het recente verleden waren rechtse partijen verdacht. Het communisme was voor velen in Europa een populaire en grotendeels democratische beweging. De communistische partijen deden het goed in de naoorlogse verkiezingen: in Frankrijk behaalden zij 28.6% van de stemmen, in Italië 19%. Recordhouder was Tsjechoslowakije, waar de communisten 38% van de stemmen haalden. De vanuit Moskou aan de communisten in West-Europa verstrekte opdracht om mee te werken aan volksfrontregeringen en om de parlementaire democratie vooreerst te herstellen, gaf een stimulans in de richting van een meer geordende samenleving. De VS maakte in 1946 nu juist een ruk naar rechts: de Republikeinen wonnen de verkiezingen voor het Congres.
Met de opdracht om in coalitieregeringen mee te doen, kwamen de Franse en Italiaanse communisten in een spagaat terecht tussen loyaliteit aan Moskou en trouw aan het politieke systeem van het eigen land. Deze spanning bleek in het voorjaar van 1947 niet meer vol te houden: kort na elkaar werden de Franse en Italiaanse communistische partijen uit de regeringen gezet. Zij werden naderhand vanuit Moskou zwaar bekritiseerd, maar Stalin – die zijn handen vrij wilde houden – sprak zich niet uit over hoe het dan wèl anders had gekund en gemoeten: een burgeroorlog beginnen of binnen de wettelijke kaders blijven. Het werd de grote vraag voor de communisten in het westen hoe zij geloofwaardig de soevereiniteit van hun landen konden verdedigen als hun partijgenoten in het oosten die soevereiniteit op bevel van Moskou moesten inleveren. De positie van de West-Europese communisten werd langzaam maar zeker marginaal.
De VS had achter de schermen aan de Franse regering duidelijk gemaakt dat het verstrekken van hulp geen vanzelfsprekendheid was. Toen linkse saboteurs in het kader van langdurige stakingsacties, waarbij het om loonsverhogingen van 25% ging, op 4 december 1947 de nachttrein van Parijs naar Lille lieten ontsporen (er vielen twintig doden) was voor de publieke opinie de maat vol. De meerderheid van de Fransen had genoeg van de communisten.
In Italië stonden in april 1948 verkiezingen op het programma. De VS vond een communistische overwinning na de machtsgreep in Tsjechoslowakije onaanvaardbaar. Amerikanen van Italiaanse afkomst begonnen een campagne met brieven aan het moederland. Frank Sinatra verzorgde speciale radio-uitzendingen. De net gevormde CIA (Central Intelligence Agency) kreeg mandaat om in actie te komen en in te grijpen in het democratische proces van een andere staat. De Italiaanse christendemocraten kregen de beschikking over zwarte fondsen. Sympathisanten van de communisten kregen te horen dat zij geen enkele kans maakten om ooit als immigrant in de VS te worden toegelaten, tenzij zij zich aanpasten. Ook hier werd uitgesproken dat Amerikaanse hulp geen automatisme was. Op aandringen van de paus zette de Italiaanse kerkprovincie een zeer effectief netwerk van burgercomités op. Deze propageerden waar de kiezers in ieder geval tégen dienden te stemmen. Priesters en religieuzen kregen de opdracht om zich tegen het communisme uit te spreken. Notoire Rooms-Katholieke communisten werden met excommunicatie bedreigd. Uiteindelijk wonnen de christendemocraten de verkiezingen. De campagne van de CIA had succes gehad. Italië was veilig gesteld voor het ontvangen van de Marshallhulp. Ook daarna liep de niet onbaatzuchtige Amerikaanse hulp tot in de jaren zestig door. De VS wenste wel degelijk een invloedssfeer. Wat er in Frankrijk en Italië gebeurde, was echter heilig vergeleken bij wat er in het oosten gebeurde.
West-Europa sloeg linksaf, zij het dan niet in communistische zin. Men wilde niet terugkeren naar de fouten van de jaren dertig. Er was een explosie van links georiënteerde acties als wedergeboorte van alles wat zo wreed tijdens de nazi-bezetting was onderdrukt. In Engeland kwam Labour aan de macht met een programma van een geplande economie en nationalisering van belangrijke industrieën. Er heerste veel geloof in de mogelijkheid van planning en in de plicht van de overheid om de oneffenheden en de onbillijkheden van de markt te corrigeren. Dit gebeurde trouwens niet alleen uit idealisme, maar ook uit angst: het verleden mocht niet herhaald worden. Een verzorgingsstaat kon alleen via fiscale maatregelen worden gerealiseerd. In de jaren van naoorlogse schaarste, waarin Groot-Brittannië de achterstallige rekeningen van de oorlog moest betalen, gaf het land tweemaal zoveel aan sociale wetgeving uit als het voor de oorlog had gedaan. Zelfs dit ging de linkervleugel van Labour niet ver genoeg. De communisten maakten bij de verkiezingen geen schijn van kans, maar hadden wel invloed bij de vakbonden. Vanaf maart 1948 mochten communisten niet in overheidsdienst werkzaam zijn. De Britse regering moest moeite doen om het vertrouwen van de VS te behouden. De VS leek even bezorgd te zijn over de West-Europese kiezers als over de ontwikkelingen in het oosten.
Een compleet overzicht van de ontwikkeling van de vorming van een Oostblok valt niet te geven: er is teveel gebeurd en er komt nog steeds nieuw materiaal beschikbaar. Een thematische schets is wel mogelijk: wat gebeurde er in de diverse landen met de regering, de politieke partijen, en het maatschappelijk middenveld? Hoe gleden de vroeger zelfstandige landen van Oost-Europa af naar de status van satellieten van de Sovjet-Unie? De combinatie van communistische doelgerichtheid en geleidelijkheid zorgde voor een geheel eigen dynamiek, waarbij in de Sovjet-zone van Duitsland ondanks de gewenste voorzichtige benadering met het oog op de westelijke zones toch onomkeerbare stappen werden gezet. Ulbricht was in Moskou opgeleid en zijn motto was: es muss demokratisch aussehen, aber wir müssen alles in der Hand haben.
De Sovjet-Unie wilde na alle invasies vanuit het westen een bufferzone van haar welgezinde en door haar gecontroleerde staten. Het probleem was dat de communisten in deze landen slechts weinig invloed bezaten; nergens vormden zij een meerderheid. Er zou dus in coalitieregeringen met andere stromingen en partijen moeten worden samengewerkt. Deze coalitieregeringen waren echter alleen maar een tijdelijk middel om het uiteindelijke doel te bereiken: de verovering van de macht om zodoende het communistische ideaal gestalte te kunnen geven. Daar doelde Ulbricht op. De Oost-Europese landen en hun instituties waren door de oorlog te zeer verzwakt om op den duur tegen deze geleidelijke maar onverbiddelijke doelgerichtheid weerstand te kunnen bieden. Het Rode Leger stond klaar om de communistische argumenten kracht bij te zetten. De vele slachtoffers van de oorlog en de etnische zuiveringen maakten een sociale mobiliteit mogelijk waarbij de communisten hun aanhangers en sympathisanten konden bevoordelen.
De overname van de macht zou niet alleen op het politieke speelveld plaatsvinden. De civiele samenleving, het maatschappelijk middenveld, moest ook uitgeschakeld of overgenomen worden. Er was geen plaats voor in de totalitaire staatsvorm die de communisten voor ogen stond: het communisme duldde geen concurrentie. Ook op deze manier kwam de democratie onder druk te staan. Een van de prioriteiten van de communisten was het in handen krijgen van de jeugdorganisaties. Andere jeugdorganisaties dan de communistische werden in hun vrijheid ingeperkt. In de Sovjet-bezettingszone van Duitsland hadden de eigen jeugdorganisaties van de partij weinig succes. Daarom werd met het voortrekken van de Freie Deutsche Jugend een antifascistische eenheidsbeweging opgezet waarbij alle andere organisaties zich moesten aansluiten. Wie weigerde, stond onder de verdenking van tegen eenheid en vrijheid en voor het fascisme te zijn. In de centrale raad van de nieuwe organisatie hadden de communisten met de socialisten natuurlijk een meerderheid, en alle sleutelposities werden bezet door communisten en hun handlangers. Jeugdorganisaties die zich niet wensten aan te sluiten (bijvoorbeeld die van christelijke signatuur) werden tegengewerkt of verboden. In Polen werd de padvinderij op deze manier van binnen uit overgenomen. In Hongarije gebeurde hetzelfde met de volksuniversiteiten.
De overname van de macht volgde een bepaald patroon. Daarover meer in de volgende bijdrage.