De Duitse kwestie (2)
Roosevelt had zo zijn aarzelingen gehad bij het vestigen van de European Advisory Commission in Londen. Deze vestigingsplaats zou de Britten teveel kansen bieden om het initiatief naar zich toe te trekken. Dat bleek al kort na de conferentie in Teheran. Op 15 januari 1944 legden de Britten in de EAC de (land)kaarten letterlijk op tafel met hun voorstel voor de toekomstige bezettingszones in Duitsland. De demarcatielijn voor de Sovjet-zone zou voor een deel langs de Elbe lopen, en Berlijn zou gezamenlijk door de geallieerden worden bestuurd. Stalin ging akkoord: de aan de Sovjet-Unie toegewezen zone omvatte 40% van het Duitse grondgebied, 36% van de bevolking, en 33% van de productiemiddelen (naar de stand van 1937). Stalin kwam er met deze zone enigszins bekaaid af. De Britten hadden zichzelf het noordwestelijke deel van Duitsland toebedacht, inclusief het Roergebied; de Amerikanen zouden het zuiden van Duitsland voor hun rekening moeten nemen. Zij waren daar niet blij mee; om hun strijdkrachten te bevoorraden (en om deze na afloop van de strijd in Europa naar de Pacific te kunnen vervoeren) hadden zij havens nodig. Daarvoor wilden zij niet afhankelijk zijn van de medewerking van de lastige Fransen. In september 1944 kwam er tijdens de top in Quebec een akkoord tot stand: de VS zou de beschikking krijgen over Bremen en Bremerhaven in de Britse zone. De transitrechten door deze zone werden goed geregeld. De EAC wilde ook een regeling van de toegangsrechten van de westelijke geallieerden tot Berlijn, maar dit werd door het Amerikaanse War Department tegengehouden: het was een militaire kwestie. Bepaalde wegen en spoorlijnen konden immers op het moment van de Duitse capitulatie vernield blijken te zijn. Het ontbreken van afspraken maakte later de landblokkade van Berlijn mogelijk. De luchtcorridors naar Berlijn waren wèl goed geregeld.
Er zou, zoveel was nu wel duidelijk, sprake zijn van een naoorlogs Duitsland – en niet van een in factoren ontbonden potpourri van hertogdommen en ministaatjes. Dit Duitsland zou tijdelijk ingedeeld zijn in bezettingszones. Een opdeling van Duitsland was (behalve voor Frankrijk, maar dat telde eigenlijk niet mee) van de baan. Of er ook een deling van Duitsland zat aan te komen, hing af van wat er in de toekomstige bezettingszones zou gaan gebeuren. En daarover was tussen de bondgenoten praktisch niets geregeld. Toen de Grote Drie – Frankrijk was niet uitgenodigd – in de zomer van 1945 in Potsdam bijeenkwamen, lag er geen gezamenlijke strategie op tafel over de vraag hoe de vrede er na de oorlog eigenlijk uit zou zien. De kwestie van Polen was de grootste bron van wrijving. Over Duitsland waren er veel in wollige taal opgestelde en door diplomaten tot achter de komma fijn geslepen compromisteksten geproduceerd. Maar de agenda van de conferentie was vol: men kwam lang niet aan alle voorgestelde agendapunten toe. Twee van de drie hoofdrolspelers waren nieuwkomers. Truman en en de nieuwe Britse leider Attlee moesten hun plek vinden en innemen. De continuïteit lag bij Stalin. Wat hij met zijn bezettingszone van plan was, was niet in Londen doorgesproken, maar in Moskou al geregeld met de Duitse communistische leiders die daar de oorlog hadden doorgebracht. De agenda’s van de potentiële zakenpartners die ook na de oorlog nog voor bondgenoten wilden doorgaan liepen nogal uiteen.
Eerst de agenda van de VS. De VS nam in 1945 een sterke en bijna onaantastbare positie in. Vergeleken bij deze supermacht kon de Sovjet-Unie nooit meer dan een goede tweede worden. In januari 1945 vroeg zij de VS een krediet van 6 miljard dollar. Dit verzoek kwam niet ter sprake in Jalta en evenmin in Potsdam. In augustus 1945 herhaalden de Sovjets dit verzoek. De documentatie raakte echter in Washington kwijt tijdens een verhuizing van departementen. Het dossier kwam pas in maart 1946 weer boven water. Natuurlijk geloofden de Sovjets deze gang van zaken niet. In Washington was het politieke klimaat toen te zeer veranderd om zonder nadere voorwaarden een positieve beslissing op het verzoek van de Sovjet-Unie te kunnen nemen.
De VS had een enorme voorsprong. Het vasteland van de VS had geen oorlogsschade opgelopen. De verliezen waren beperkt gebleven tot 274.000 gesneuvelde militairen. De VS kwam als industriële grootmacht uit de oorlog tevoorschijn. Van de economische stagnatie en de werkloosheid die het land in de jaren dertig geteisterd hadden, was geen spoor meer te bekennen. De dollar had het Britse pond als wereldwijde valuta en maatstaf van de eerste plaats verdrongen. De halve wereld stond bij de VS in het krijt en de andere helft probeerde bij de VS nieuwe kredieten voor de wederopbouw na de oorlog los te krijgen. De Amerikaanse marine was groter dan alle andere oorlogsvloten gezamenlijk. Bovendien had de VS het monopolie van de atoombom en was zij buitengewoon rijk aan kapitaal, innovatie en technische mogelijkheden.
Amerika was zich van deze superioriteit bewust, maar had slechts een beperkte strategische ambitie: men ging er van uit dat een bezetting van Duitsland slechts twee jaren zou duren. Daarna konden de strijdkrachten weer naar huis. Het traditionele isolationisme van een veilig Amerika achter de oceanen was in bepaalde kringen nog hardnekkig. Anderzijds had de VS wel economische ambities. De wereld mocht niet terugvallen in de stand van zaken van de jaren dertig met handelsblokken en tariefmuren waarmee de afzonderlijke staten hun belangen probeerden af te schermen. In dat geval zou een nieuwe New Deal nodig kunnen zijn met ver gaande ingrepen van Washington in de economie. Dat hield echter in de situatie van na de oorlog een onaanvaardbare inperking van de individuele keuzevrijheid in. Het moest nu anders. De uiteenlopende politieke belangen konden worden gereguleerd door het nieuw te vormen instrument van de Verenigde Naties. De afzonderlijke economische en financiële belangen konden in evenwicht worden gehouden door de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds, waarin de VS als grootste bijdrager ook de meeste zeggenschap had. In ruil voor kredieten voor de wederopbouw werden Groot-Brittannië en Frankrijk bij hun zoeken naar het financieel-economische eigenbelang beteugeld. Economisch was er sprake van een Amerikaanse vrede, een Pax Americana. Het Atlantic Charter van Roosevelt en Churchill uit 1941 bevatte een bepaling dat alle staten op basis van gelijkheid toegang dienden te hebben tot de handel en de grondstoffen van de wereld die zij nodig hadden voor hun economische welzijn; het maakte daarbij niet uit of zij de oorlog gewonnen of verloren hadden.
Er was echter nog geen visie om deze economische Pax Americana politiek en militair kracht bij te zetten. De landen van Oost-Europa werden door het Rode Leger bezet; Joegoslavië en Albanië, die zichzelf bevrijd hadden, vormden de uitzonderingen. De situatie in Polen baarde de VS grote zorgen. De VS verwachtte voor Oost-Europa democratisch gekozen regeringen die voor defensie en buitenlandse zaken op Moskou georiënteerd zouden zijn, maar een open economie en handel zouden kennen. Niet dat daar voor de VS veel winst te behalen was, maar het was beter voor de welvaart van de wereld en de gezonde toestand in Europa. (Later zou de term “Finlandisering” in zwang raken). Maar of Stalin deze visie deelde, was niet met hem afgestemd. Dat punt, vond Roosevelt, kon wel tot na het winnen van de oorlog – ook tegen Japan – wachten.
Truman had nauwelijks tijd gehad om zich in te werken en was een andere persoonlijkheid dan Roosevelt: Roosevelt stond in de wandelgangen bekend als FDR (zijn initialen), Truman had de bijnaam Give ‘Em Hell Harry. Hij zette de buitenlandse politiek van zijn voorganger in eerste instantie voort, met andere accenten. Truman was opvolger en geen kloon van Roosevelt, en had van deze een kruiwagen vol vooruitgeschoven problemen geërfd. Van de Amerikaanse strategie zou de dekolonisatie deel moeten gaan uitmaken. Ook op het terrein van de binnenlandse politiek lag er daarom huiswerk voor Truman. Sovjet-onderdrukking en kolonialisme aan de kaak stellen kon immers niet zonder het nemen van maatregelen tegen de voortwoekerende rassendiscriminatie in de VS. Op 26 juli 1948 verbood Truman per executive order de federale overheid om bij het werven van personeel onderscheid op grond van ras te maken. Vier dagen later gaf hij de opdracht om een einde te maken aan de segregatie in de strijdkrachten (het leger bleef nog een paar jaar dralen). Dit was in dat verkiezingsjaar een moedige stap; Democraten in de zuidelijke staten steunden Truman niet meer en kwamen met een eigen kandidaat (de Dixiecrats).
De (soms impliciete) Amerikaanse doelstellingen waren op bepaalde punten met elkaar in strijd. Dekolonisatie was in strijd met het belang dat de Britten hechtten aan het behoud van hun Empire. Het samenwerken met de Britten bij het in toom houden van de Sovjet-Unie kwam in strijd met de goodwill die de Amerikanen wilden bereiken bij nieuwe gedekoloniseerde staten. Deze mochten niet in communistisch vaarwater terecht komen. Het ging niet zonder, maar ook niet met de Britten. Het was verder van belang om de integriteit van Europa te herstellen, maar dat kon niet zonder het oplossen van de Duitse kwestie. Deze oplossing moest haast wel tot een botsing met Stalin leiden. Dat ging echter weer niet samen met het plan om de Amerikaanse strijdkrachten binnen de twee jaren uit Europa terug te trekken.
De superioriteit van de American Way of Life was bij dit alles even vanzelfsprekend als het Stalinisme dit voor de Sovjet-Unie was geworden. Het ging om twee diametraal tegenover elkaar staande ideologieën. De ene ideologie werkte met monetaire overtuigingskracht, de andere werd overal aangeplakt en gepropageerd. Het was een conflict tussen twee rijken, waarbij het ene meer per uitnodiging werkte en het andere meer met dwang. Beide ideologieën hadden universalistische en messiaanse karaktertrekken. Dit maakte een vreedzame co-existentie moeilijk, want elk van beide rijken was ervan overtuigd dat het andere op instorten stond. Voor de VS was het globalisme nieuw. Om de steun van het publiek en van het gehele Congres (bipartisan) te krijgen, overdreef de regering-Truman later de dreiging van de Sovjet-Unie. Het in bedwang houden van de Sovjet-Unie werd gepresenteerd als een kruistocht om de westerse beschaving en het Christendom te beschermen tegen het atheïstische communisme. Truman speelde in op het Amerikaanse roepingsbesef: de goddelijke voorzienigheid leidde Amerika naar wereldwijde verplichtingen. Trumans retoriek stond stijf van religieuze verwijzingen.
De Britse minister van buitenlandse zaken Bevin kon daar op inspelen. Hij mocht niet de indruk wekken zich uit te leveren aan Amerika, want dat zou de linkervleugel van Labour in opstand komen. Veel Labour-politici waren echter geïnspireerd door hun christelijke geloof. Naar de VS toe kon Bevin het socialisme van Labour verdedigen met het argument dat het communisme socialisme zonder God was. Zo vormde de christelijke inspiratie een verbindende schakel, waardoor zoiets als een westelijke spirituele federatie mogelijk werd waarin Groot-Brittannië op een eigen manier ook een leidende positie kon innemen. Het christelijk geloof werd op deze manier tot instrument gemaakt om de Anglo-Amerikaanse betrekkingen te consolideren.
Terug naar 1945. Wat betekende dit alles voor het Amerikaanse beleid ten aanzien van Duitsland? Wat het opdelen van Duitsland betreft, was het Morgenthau-plan van tafel. Maar voor het economisch afstraffen en kortwieken van Duitsland was het plan wel degelijk realiteit. In de Amerikaanse bezettingszone ontstond een stammenstrijd tussen de vertegenwoordigers van het State Department (dat de internationale overeenkomsten bewaakte), ambtenaren van het ministerie van financiën – die de Morgenthau-orthodoxie wilden handhaven – en het War Department, dat via het leger de dagelijkse gang van zaken in de bezettingszone bepaalde.
Op papier was alles duidelijk: Eisenhower kreeg van de Joint Chiefs of Staff een uitvoerige instructie van 52 paragrafen voor het militaire bestuur van Duitsland, JCS 1067. De bezetting mocht geen bevrijding zijn maar bedoelde de confrontatie van een verslagen vijand met de verantwoordelijkheid voor en de gevolgen van de eigen daden. Duitsland mocht nooit meer de kans krijgen om de vrede in de wereld te bedreigen. De levensstandaard in Duitsland mocht niet hoger worden dan die in de omringende landen. Er waren basisvoorzieningen nodig om hongersnood of ziekte te voorkomen, want in dat geval zouden Amerikaanse militairen gevaar lopen. De Duitsers moesten zoveel mogelijk bij het economische beheer ingeschakeld worden, zodat zij zelf verantwoordelijk werden voor het opvangen van tegenslagen en het verwerken van mislukkingen. Het bestuur van Duitsland, het economische beheer en de industrie dienden een decentralisatie te ondergaan; kartelvorming en conglomeraten waren niet meer toegestaan. Er mocht geen zware industrie of luchtvaartindustrie meer bestaan. Wat niet bruikbaar was voor herstelbetalingen moest naar de schroothoop. Alleen lichte industrie was toegestaan. Om de bevolking te kunnen voeden diende de productiviteit van de landbouw omhoog te gaan. Het was bij dit alles duidelijk dat het welzijn van de Duitse burgerbevolking laag op de prioriteitenlijst stond.
De werkelijkheid was echter ingewikkelder dan het papier. “Onthoofding” en decentralisering betekenden dat men geen centrale afspraken met Duitse vertegenwoordigers kon regelen. Dat maakte het militaire bestuur log en onwerkbaar. Een ander punt vormde de voedselvoorziening. De landbouw was traditioneel in de oostelijke gebieden van Duitsland geconcentreerd geweest. Deze gebieden vielen nu onder Pools bestuur. De graanschuur was in andere handen overgegaan en Duitsland zou voedsel moeten importeren. Hoe zou het land zonder industrie goederen kunnen produceren om met export de import te kunnen financieren? Wie Duitsland tot de bedelstaf veroordeelde, deed hetzelfde het de economieën van veel West-Europese landen. Duitsland had als economische motor van Europa gefungeerd. De redenering van Morgenthau en van zijn medestander Baruch dat Duitsland (en Japan) moesten worden uitgesloten van de wereldwijde export was simplistisch. De rest van Europa was immers niet in staat om het daardoor veroorzaakte gat op te vullen. Gold het Atlantic Charter – nu de misdaden in de concentratie- en vernietigingskampen voor iedereen zichtbaar waren – niet meer voor de overwonnenen? En creëerde de VS met deze papieren bezettingspolitiek niet een voedingsbodem voor onvrede en voor het communisme als mogelijke uitweg uit deze ellende?
Volgende keer over de agenda’s van Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie.