Oost en west tot 1945 (1)
De Grote Alliantie van de Sovjet-Unie, de VS en het Verenigd Koninkrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog was nooit meer dan een verstandshuwelijk, en de Koude Oorlog was het ongewenste kind dat uit dit verstandshuwelijk geboren werd. Het verbazingwekkende is niet dat dit kind geboren werd, maar dat men het niet zag aankomen. Het hebben van gemeenschappelijke vijanden, Duitsland en Japan, betekende nog geen vriendschap. Bovendien: staten hebben geen vrienden, maar hooguit tijdelijk samenvallende belangen. De Grote Alliantie was uiting van zo’n tijdelijk samenvallend belang, een gelegenheidscoalitie.
Voor de Tweede Wereldoorlog was er beslist geen sprake van een belangengemeenschap tussen Oost en West. Het Westen stond achterdochtig tegenover de Russische revolutie en het ontstaan van de Sovjet-Unie. In de omgekeerde richting was er ook sprake van wantrouwen. Had het Westen niet geprobeerd tussenbeide te komen in het revolutionaire proces? En was dit kapitalistische Westen met het trieste lot van de arbeiders tijdens de economische crisis van de jaren dertig niet de aartsvijand van alles waar de Sovjet-Unie voor stond – ook al nam het Westen Sovjet-graan af en leverde het daarvoor technologische hulp als tegenprestatie? Dat dit graan door (hongers)nood en door repressie tegen de eigen bevolking geoogst was, maakte de verhouding vanuit het Westen er niet eenvoudiger op. Sommige onderzoekers laten de Koude Oorlog al in 1917 beginnen. Dan verwart men echter het decor met wat zich op het toneel afspeelde. De Tweede Wereldoorlog is meer achtergrond van de Koude Oorlog dan omgekeerd.
In 1914 had een aantal grootmachten zichzelf en elkaar de Eerste Wereldoorlog in gerommeld. De oorzaken van deze oorlog zijn complex: een mengeling van incompetentie, Frans revanchisme voor de nederlaag tegen Duitsland in 1870 en een gebrek aan crisisbeheersing. Dit speelde zich af in een wirwar van in bijna automatisch in werking tredende wederzijdse verdragen en van het dictaat van de spoorwegcapaciteit voor het tempo van de mobilisatie. Drie jaren later was er van het westelijk front weinig nieuws te melden: de strijd was vastgelopen in de modder van een loopgravenoorlog. Grote offensieven verslonden mensenlevens maar leverden uiteindelijk weinig terreinwinst op. Aan het Duits-Russische front verliep de strijd echter rampzalig voor tsaristisch Rusland. Op 16 maart 1917 moest tsaar Nicolaas II afstand doen van de troon. Zijn rijk was vermolmd. Het was afhankelijk van repressie en had te weinig bestuurskracht en draagvlak. In Rusland grepen revolutionaire sociaaldemocraten de macht: de februari-revolutie.
Voor de Duitse regering was dit een buitenkans om chaos te zaaien. Het instrument dat zij daarvoor koos was Lenin. Deze was geen sociaaldemocraat. Hij wenste geen brede volksbeweging met ruimte voor territoriale, nationale en culturele diversiteit. Hij gaf de voorkeur aan een gecentraliseerde partijstructuur met een professionele aanpak van de partij, haar beleid en haar organisatie. Zijn communistische partij moest een eigen strategie kiezen en de macht grijpen. Door de ontreddering van de oorlog en de uitputting van het kapitalisme was volgens hem de wereldwijde revolutie onvermijdelijk geworden. Rusland zou uit de oorlog moeten stappen. De Duitse regering hielp Lenin niet alleen om uit zijn ballingsoord Zürich naar Petrograd (later Leningrad) te reizen, maar steunde hem ook financieel. Als Rusland de strijd zou staken, zat Duitsland niet langer gevangen in een strijd op twee fronten en kon het strijdkrachten vrijmaken voor de strijd aan het westelijke front. Die strijd werd des te urgenter omdat de VS aan de oorlog ging deelnemen. Na Lenins aankomst in Petrograd (16 april 1917) werd de organisatie van de partij met behulp van Duits geld verbeterd. De partijfunctionarissen kregen een salaris en het propagandaorgaan Pravda groeide uit tot een dagblad met een oplage van 320.000 en meer dan veertig edities, waaronder een Poolse en een Armeense. Op 6 november annexeerden Lenin en zijn partijgenoten de sociaaldemocratische revolutie. In januari 1918 werd de democratisch verkozen Constituerende Assemblee door de communisten gesaboteerd en beëindigd.
De Duitsers en de Russen waren vredesonderhandelingen begonnen in Brest-Litovsk. De Duitsers waren militair oppermachtig en hadden bijna de helft van het ten westen van Moskou gelegen Russische grondgebied in handen. Een Russische capitulatie was onvermijdelijk, als men tenminste de revolutie overeind wilde houden. De vredesvoorwaarden waren bikkelhard. Wit-Rusland, Oekraïne en Polen zouden zelfstandige staten worden. Delen van Wit-Rusland en Oekraïne moesten in Poolse handen overgaan. Finland en de Baltische staten werden zelfstandig. Rusland verloor de ijsvrije verbindingen met de Oostzee en met de Middellandse Zee. Het raakte een derde van zijn onderdanen kwijt, een derde van zijn landbouwgronden, meer dan de helft van zijn industrie en het overgrote deel van zijn kolenmijnen. Lenin had de grootste moeite om de op 3 maart 1918 gesloten overeenkomst door zijn aanhangers aanvaard te krijgen; zij beschouwden de vrede van Brest-Litovsk als een nationale ramp. Lenin zag er echter een offer in om de revolutie overeind te kunnen houden. De Duitse financiers van zijn greep naar de macht konden tevreden zijn: het Russische rijk had als Europese machtsfactor afgedaan. Na de Duitse capitulatie is de overeenkomst geannuleerd. Wit-Rusland en Oekraïne kwamen grotendeels weer onder Rusland. Delen van deze gebieden bleven echter tot Polen behoren. De Sovjets hebben zich daar bij neergelegd, maar zij hebben zich er nooit mee verzoend. In 1945 kwamen deze gebieden weer onder het bewind van de Sovjet-Unie.
Oorlogsschade laat zich echter niet zomaar annuleren. Deze schade was voor Rusland gigantisch. De voedselproductie was met de helft teruggelopen, en de productie van staal en van katoen bedroeg slechts enkele procenten van die van voor de oorlog. Lenin deelde dan ook mee dat zijn regering geen verantwoordelijkheid wenste te nemen voor de oorlogsleningen die het Tsaristische bewind in Groot-Brittannië was aangegaan. De Britten moesten £ 757 miljoen afschrijven (zelf waren zij tot in de jaren zestig bezig om hun in de Eerste Wereldoorlog aangegane leningen te betalen). Veel westerse investeerders leden grote verliezen door de nationalisatie van Russische ondernemingen waarin zij geld belegd hadden; de waardepapieren waren in een keer waardeloos geworden. Tegelijkertijd besefte Lenin dat zijn nieuwe staat, de Sovjet-Unie (1922), de oorlogsschade niet te boven zou komen zonder hulp van het kapitalistische Westen. Normalisering van de betrekkingen was gewenst, maar zou tijd kosten en van hem een gematigde opstelling vereisen. Hij moest zijn internationalisme opgeven. Communistische avonturen in Hongarije, Oostenrijk, Finland en Duitsland liepen al snel dood.
In Rusland werden tegelijkertijd twee burgeroorlogen gevoerd: een tussen de Roden (aanhangers van Lenin) en de Witten (de sociaaldemocraten) en een tussen het centrale gezag en de lokale krijgsheren in de Kaukasus en in Oekraïne. Tot overmaat van ramp pleegde het Westen interventies. Op het moment van Ruslands capitulatie lag er in de havens veel door de westelijke geallieerden als steun aan Rusland geleverd oorlogsmaterieel. Zij wilden niet dat dit materieel in Duitse handen zou vallen en stuurden strijdkrachten naar Archangelsk, Moermansk en Bakoe. De Japanners brachten in Vladivostok strijdkrachten aan land. Dat wilden de Britten, Fransen, Amerikanen en Italianen niet op zich laten zitten en zij brachten op hun beurt ook strijdkrachten naar Siberië over. Een Franse legereenheid nam Odessa en Sebastopol in om te voorkomen dat de Duitsers daar teveel invloed zouden krijgen. Tijdens de grote en onoverzichtelijke gevechten kwamen miljoenen burgers om het leven door hongersnood en ontberingen.
De meeste buitenlandse troepen werden al snel teruggetrokken; de gestuurde detachementen waren te klein om langdurige en grootschalige operaties te kunnen uitvoeren. De Fransen, Britten en Amerikanen beperkten zich voortaan tot wapenleveranties en economische steun aan de Witten. Het baatte allemaal niet. De Witten waren uiteindelijk noch militair, noch moreel tegen de Roden opgewassen: zij hadden geen samenbindend visioen waarmee zij de harten van het volk konden veroveren. Lenin had dit visioen wel. In de steden wist hij de macht te grijpen. Het platteland kreeg hij op zijn hand door zelfbestuur in de dorpen mogelijk te maken en onteigening van land te ondersteunen. Lenin had bovendien een effectief repressie-apparaat. Al in augustus 1918 werden de eerste dwangarbeiderskampen voor “onbetrouwbare elementen” gebouwd.
Een ongelukkige start. Ineens was het Westen zijn vertrouwde gespreks- en handelspartners kwijt. De vroegere elite van Rusland was uitgeschakeld, gevangen gezet of in ballingschap gegaan. Nu was er een nieuw bewind dat de wereldrevolutie predikte. Was deze wereldrevolutie een reële dreiging of bestond zij uit retoriek? De politieke kaart van Europa was ineens veranderd. Het Tsarenrijk bestond niet meer, het Duitse rijk was verleden tijd en de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was in stukken geknipt. De betrekkingen tussen Oost en West moesten opnieuw worden gedefinieerd. De oorlogsschade, de nationalisaties en de westerse interventie fungeerden hierbij als stoorzenders. Het zou de Russen nog lang heugen hoe het Westen zich tegen de revolutie had gekeerd en aan de verkeerde kant gestreden had. Deze interventies zijn in het Westen in het vergeetboek geraakt. De Duitse steun aan Lenin is uit de Sovjet-geschiedenisboeken weggeschreven.