In het Westen ging men uit van een militair overwicht van Stalin: het Rode Leger zou alleen maar een paar laarzen nodig hebben om naar de Rijn op te marcheren. Roosevelt had immers tijdens de oorlog gezegd dat hij de strijdkrachten van de VS hooguit na twee jaren na afloop van de oorlog uit Europa zou terugtrekken. Men nam aan dat 175 Sovjet-divisies plus 50 divisies van haar bondgenoten zouden staan tegenover minder dan 20 divisies van het Westen. Bij die 225 vijandelijke divisies werd echter geen onderscheid gemaakt ten aanzien van kwaliteit en betrouwbaarheid. De reus kon op lemen voeten blijken te staan, omdat de militaire en politieke betrouwbaarheid van de Oost-Europese divisies niet gegarandeerd was. Het was ook onzeker of de noodzakelijke opmarsroutes door de Oostbloklanden veilig zouden zijn. Zouden niet veel militairen voor bewakingstaken aan de strijd onttrokken moeten worden, omdat de onwillige burgerbevolking geen heil zag in een nieuwe oorlog? De divisies van de Sovjet-Unie telden minder aanvalstroepen en ondersteunende groepen dan die van het westen. Qua aantallen militairen waren de krachtsverhoudingen ongeveer gelijk. Op het gebied van de logistiek stond het Oostblok echter heel zwak. In 1950 werd de helft van het militaire transport nog met paardentractie verzorgd. Wegen en spoorlijnen in het opmarsgebied waren vernield door oorlogsgeweld of onklaar gemaakt door materiële herstelbetalingen aan de Sovjet-Unie. De spoorbreedte tussen de Sovjet-Unie en Polen verschilde, zodat alle aanvoer uit het oosten bij de grens in andere goederenwagons moest worden overgeladen. Veel militairen in het Oostblok waren bezig met andere verplichtingen: repressie, afvoeren van de materiële herstelbetalingen, assisteren bij de landbouw, het opruimen van mijnen en de rampenbestrijding. Bovendien moesten zij hun eigen kazernes bouwen.
Een rapport van de Joint Intelligence Staff van november 1945 somde al deze gebreken op en concludeerde dat de Sovjet-Unie minstens 15 jaren nodig zou hebben voordat zij een grootschalig militair conflict aan zou kunnen. Deze taxatie werd in 1948 en 1949 door de CIA gehandhaafd. In 1950 werd zij plotseling aangepast, zonder aan te geven hoe en wanneer de in vorige analyses gesignaleerde gebreken verholpen waren. De VS lijkt de dreiging opzettelijk overdreven te hebben om draagvlak voor de NATO te creëren. Zij wilde steun verkrijgen voor het verder ontwikkelen en plaatsen van een nucleair arsenaal om de “hopeloze achterstand” van het Westen op het gebied van conventionele bewapening te compenseren. De nietsvermoedende gezagsgetrouwe burger die zich moreel weerbaar in de vrije tijd in BB-overal hulde, werd misleid.
In 1954 was het al duidelijk dat de landen van de NATO bij een aanval van de Sovjets op hun grondgebied tactische kernwapens zouden kunnen inzetten om zich te verdedigen. Wat dit gebruik van tactische kernwapens in de praktijk betekende, moest zichtbaar worden. Daarom hield de NATO in de zomermaanden van 1955 de grote oefening Carte Blanche. In de oefeningen voor de strijd in de lucht werden 12.000 vluchten gemaakt. Na afloop van de luchtgevechten had men 335 kernexplosies gesimuleerd, waarvan 268 op Duits grondgebied. De berekeningen over het aantal slachtoffers in de Bondsrepubliek kwamen uit op 1,7 miljoen doden en 3,5 miljoen gewonden. De Bondsrepubliek zou ground zero van de kernoorlog zijn. Details van de oefening lekten uit naar de Duitse pers (Der Spiegel, 13 juli 1955). Aan de noodzaak van het inzetten van tactische kernwapens bestond binnen de lidstaten van de NATO toen nog geen twijfel. Eind 1964 ontstond in de Bondsrepubliek echter een schandaal rond nucleaire landmijnen (Atomic Demolition Munitons, ADM). Deze mijnen waren ontworpen om kraters te vormen en straling te veroorzaken, zodat wegen, bruggen en bergpassen onbegaanbaar werden. De Amerikanen waren enthousiast over de mogelijkheden die het nieuwe wapen bood; het zou immers nooit op hun eigen grondgebied gebruikt worden. Dit enthousiasme kon generaal Trettner, inspecteur-generaal bij de Bundeswehr, niet delen. Hij vergeleek de inzet van ADM’s met het gebruik van handgranaten bij een duel in een afgesloten ruimte. Het zou immers bij een inval uit het oosten veel tijd kosten voordat de Amerikaanse president het gebruik van kernwapens goedkeurde. De mijnen zouden daarom niet meer in het dunbevolkte grensgebied met de DDR kunnen worden ingezet, maar werden bij de diepteverdediging in dichtbevolkt gebied gebruikt. De Duitsers wensten daarom een maximum kaliber van 2,5 kiloton. De Amerikanen wilden een bovengrens van 45 kiloton om effectieve puinbarrières te kunnen leggen. De Amerikanen vonden het gebruik van de ADM’s in dorpen en steden tot 25.000 inwoners aanvaardbaar. Als de opmars van de vijand uit het oosten niet op tijd tot stilstand kon worden gebracht, zou er dwars door de Bondsrepubliek van Emden in het noorden tot Konstanz in het zuiden een nucleaire Sperrzone worden aangelegd. De kwestie was nog volop in discussie tussen de Amerikanen en de Duitsers toen de pers lont rook en ten onrechte meldde dat de zaak al beklonken was (Der Spiegel, 22 december 1965). Trettner kwam zwaar onder vuur te liggen, maar kon zich vanwege de hem opgelegde geheimhouding niet verdedigen. Pas rond 1980 zag de VS af van het gebruik van nucleaire mijnen. Het maximum kaliber van kernwapens die in of boven Duitsland mochten worden gebruikt, uitsluitend tegen militaire doelen, was toen al beperkt tot 10 kiloton – tenminste op papier.
Wat een dermate royaal rondstrooien van kernexplosies door vijanden – en bondgenoten! – voor ons land zou hebben betekend, tart de beschrijving. In Nederland bestudeerde in 1969 een interdepartementale commissie een nucleair scenario met 24 kernaanvallen op belangrijke militaire doelen in Nederland met een gezamenlijke kracht van 8 megaton. De berekeningen kwamen uit op 700.000 doden en 700.000 gewonden als rechtstreeks gevolg van de explosies. Door de fall-out kwamen daar 1,2 miljoen doden en 2,2 miljoen stralingszieken bij. In totaal zou het dus om bijna 5 miljoen slachtoffers gaan – als men zich tenminste aan de aanwijzingen van de BB hield en de zwaar besmette radioactieve zone binnen twee dagen werd ontruimd. In 1971 bestudeerde een werkgroep aan de TH Twente de gevolgen van een bom van 2 megaton op Rotterdam en 20 bommen van 200 kiloton op andere, militaire doelen. Het resultaat kwam uit op 6 miljoen doden en 2 miljoen gewonden. Vriend en vijand moesten zich dan wel aan de regels van dit scenario houden, goed kunnen mikken en de steden ontzien. De cumulatieve effecten van de overstromingen, bosbranden, voedseltekorten, medische chaos en vluchtelingenstromen zijn in de Twentse berekeningen niet meegenomen. In april 1981 publiceerden Nederlandse artsen een Open Brief aan de Nederlandse regering over de gevolgen van een explosie van een bom van 20 megaton vlak boven het centrum van Rotterdam. Er zouden een vuurbal van twee kilometer doorsnede en een krater van tientallen meters diep en 4 kilometer doorsnede ontstaan. Alle mensen tot 9 kilometer van de explosie zouden op slag dood zijn: een verlies van 1 miljoen mensenlevens. Op 30 kilometer afstand van de explosie was de helft van de bevolking of dood of gewond. Het zou de vernietiging van een groot deel van de Randstad hebben betekend. Degenen die de eerste gevolgen overleefden, zouden op honderden kilometers afstand nog worden bedreigd door de radioactieve neerslag. De genoemde scenario’s betroffen alleen Nederland en hielden geen rekening met de fall–out van de ongeveer 350 kernexplosies met in totaal 259 megaton, die volgens een schatting uit 1967 op het Verenigd Koninkrijk zouden neerkomen. Alleen Londen al zou getroffen worden door 10 bommen met in totaal 9 megaton.
Ook de Sovjets oefenden. Het kwam daarbij tot een gevaarlijke romantisering van de kernoorlog. Daarover de volgende keer.